23.10.2017 | Annemieke Wiltink - 0 reactie(s)
Lymepatiënten voeren al jaren een gevecht met hun ziektekostenverzekeraar over de vergoeding van behandelingen in het buitenland. De meeste polisvoorwaarden bepalen dat recht op vergoeding van ziektekosten bestaat, als de zorgvorm doeltreffend en doelmatig is. Dit laatste wordt mede bepaald aan de hand van de stand van de wetenschap en de praktijk.
Nationaal of internationaal
In de Nota van Toelichting op het Besluit Zorgverzekeringen is bepaald dat de stand van de wetenschap en praktijk internationaal moet worden uitgelegd. In de praktijk bleek dat veel zorgverzekeraars zich bij het antwoord op de vraag of ziektekosten voor vergoeding in aanmerking kwamen, vooral lieten leiden door nationale adviezen en onderzoeken. Dit heeft geleid tot geschillen tussen patiënten en zorgverzekeraars over de vraag of buitenlandse behandelingen voor vergoeding in aanmerking komen.
Casus
In het arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden van 25 juli 2017, gepubliceerd op 14 september 2017, is bepaald dat een langdurige antibioticabehandeling conform de ILADS (“The International Lyme and Associated Diseases Society”) Richtlijn 2014, in overeenstemming is met de stand van de wetenschap en praktijk en daarmee voor vergoeding in aanmerking komt. Ook in een meer recente uitspraak van de rechtbank Gelderland van 6 september 2017 is een patiënte die een langdurige antibioticabehandeling onderging in Duitsland, in het gelijk gesteld en is haar ziektekostenverzekeraar VGZ veroordeeld tot betaling van de kosten van de behandeling in het buitenland.
Het oordeel
Een langdurige antibioticabehandeling conform de ILADS richtlijn 2014, voldoet daarmee doorgaans – naar de huidige stand van de rechtspraak – aan de stand van de wetenschap en praktijk en komt daarmee voor vergoeding aan aanmerking.
Lees verder
17.10.2017 | Maarten Korthuis - 0 reactie(s)
Door een geldig ontslag op staande voet (OOSV) door een werkgever eindigt een arbeidsovereenkomst direct. Ook na de invoering van de WWZ. Gevolg van dit ontslag is dat een werknemer geen aanspraak meer heeft op loon. Een rechter accepteert een OOSV daarom alléén als aan strikte voorwaarden is voldaan. In dit blog gaan we in op deze voorwaarden en enkele aandachtspunten sinds de invoering van de WWZ.
Voorwaarden acceptatie OOSV
Allereerst is vereist dat er sprake is van een dringende reden. Bekende voorbeelden daarvan zijn het plegen van diefstal, verduistering van zaken van de werkgever en mishandeling of ernstige bedreiging van collega's. Ook kunnen minder ernstige voorvallen een dringende reden vormen, als er sprake is van een combinatie met andere voorvallen. Of wanneer, ondanks waarschuwingen, een volgend voorval de druppel is die de emmer doet overlopen. Belangrijk is dat de dringende reden bewezen kan worden in een procedure bij de rechter. Anders kan het ontslag ongedaan gemaakt worden, blijft de werknemer in dienst en is ook loon verschuldigd.
De werknemer moet in de regel gehoord worden over het voorval of de voorvallen, waarvan de werkgever hem verdenkt, vóórdat het ontslag wordt gegeven (hoor en wederhoor). Het horen biedt de werknemer gelegenheid zijn verhaal te doen. Door het horen van de werknemer kan de werkgever zich een beter beeld vormen van wat zich heeft voorgedaan.
Het OOSV dient direct te worden gegeven en de reden daarvoor dient direct aan de werknemer te worden verteld. Aan de ene kant is het van belang om door te pakken. Aan de andere kant is het van belang dat de snelheid niet ten koste gaat van de zorgvuldigheid. Een voortvarend uitgevoerd onderzoek naar de feiten waarvoor het OOSV wordt gegeven, zal doorgaans een OOSV niet aantasten. De rechter toetst verder of de aan de werknemer medegedeelde reden het OOSV kan dragen. Achteraf aangevoerde (aanvullende) redenen wegen niet mee bij het oordeel over de geldigheid van het OOSV. Van belang is dus volledig te zijn als de dringende reden wordt medegedeeld. Zorgvuldig onderzoek is dus geboden.
Wat kan de werknemer doen?
Een werknemer die het niet eens is met een OOSV, dient sinds de WWZ binnen twee maanden na het ontslag bij de kantonrechter een verzoekschrift in tot vernietiging. Als het verzoekschrift niet binnen deze vervaltermijn is ingediend, staat het OOSV vast. De vervaltermijn kan niet worden gestuit. Het verzoekschrift tot vernietiging wordt doorgaans gecombineerd met een loonvordering.
Een werknemer kan er ook voor kiezen om het einde van de arbeidsovereenkomst te accepteren en van de werkgever een billijke vergoeding te verlangen. Al dan niet gecombineerd met een vergoeding vanwege het niet in acht nemen van de opzegtermijn en een transitievergoeding. Voor de eerste twee vergoedingen geldt een vervaltermijn van twee maanden na het einde van de arbeidsovereenkomst en voor de transitievergoeding een vervaltermijn van drie maanden na einde arbeidsovereenkomst.
Voorwaardelijke ontbinding
Een werkgever kan er belang bij hebben het risico te beperken dat een rechter het OOSV niet accepteert. Daartoe kan bij de kantonrechter een voorwaardelijk verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst worden ingediend. Van belang is dat het verzoekschrift past binnen het strakke keurslijf van de gronden voor ontbinding van een arbeidsovereenkomst. De Hoge Raad heeft bepaald dat de kantonrechter een voorwaardelijk ontbindingsverzoek na een OOSV slechts kan toewijzen als hij het OOSV vernietigt. Accepteert de kantonrechter het ontslag op staande voet, dan dient hij het voorwaardelijk verzoek tot ontbinding af te wijzen. De kantonrechter zal de behandeling van een voorwaardelijk ontbindingsverzoek aanhouden totdat een verzoek tot vernietiging van het OOSV is ingediend of de vervaltermijn van twee maanden is verstreken.
Haastige spoed…
Sinds de WWZ zijn de financiële risico’s aan de zijde van een werkgever toegenomen bij een OOSV. De mogelijkheid om via een voorwaardelijke ontbinding het risico te verkleinen, is ingeperkt. De termijn waarbinnen een voorwaardelijk ontbindingsverzoek in behandeling genomen wordt, is verlengd. Het is belangrijk om zorgvuldig af te wegen of het OOSV gerechtvaardigd is en om vervolgens aan de formele vereisten te voldoen.
Heeft u vragen over een (voorgenomen) ontslag op staande voet of andere arbeidsrechtelijke kwesties? De arbeidsrecht specialisten van BAX helpen u graag verder.
Lees verder
17.10.2017 | Edo Moll - 0 reactie(s)
Wanneer iemand overlijdt, ontstaat geregeld discussie over de vraag wie erfgenaam is. Soms is zelfs een testament onduidelijk en moet de rechter het testament ‘uitleggen’. Een dergelijke discussie speelde ook in de kwestie die leidde tot het arrest van het gerechtshof Den Haag van 7 februari 2017.
Casus
De casus is als volgt. Het gezin bestaat uit vader, moeder en twee kinderen. Vader overlijdt in 2005. Na het overlijden van vader verkrijgt moeder de gehele nalatenschap en verkrijgen de kinderen een vordering op moeder, die pas opeisbaar wordt direct na haar overlijden. Moeder hertrouwt in 2012, op huwelijksvoorwaarden (buiten gemeenschap van goederen). Moeder overlijdt vervolgens in 2014. Daarna ontstaat de vraag: wie zijn haar erfgenamen? De kinderen, de nieuwe echtgenoot, of allen? Daarbij speelt het door moeder opgemaakte testament in 1980 een rol.
Nieuw erfrecht
In 2003 is de wetgeving omtrent het erfrecht volledig vernieuwd. Het testament van moeder is nog opgesteld onder het oude erfrecht. In de overgangswet is bepaald dat er ‘eerbiedigende werking’ zal zijn onder het nieuwe recht. Dat betekent dat de “bedoeling” van de onder het oude recht gemaakte testamenten, zoveel mogelijk gerespecteerd dient te worden.
In het testament van moeder stond onder meer beschreven:
“Voor het geval ik na of tegelijk [..] met mijn genoemde echtgenoot kom te overlijden, beschik ik als volgt: Ik bekrachtig bij deze de vererving van mijn nalatenschap volgens de bepalingen der wet voor vererving bij versterf.”
Geschil
Tussen de tweede echtgenoot en de kinderen uit het eerste huwelijk ontstaat in 2014 - na het overlijden van moeder - een geschil. De tweede echtgenoot stelt dat hem volgens de letterlijke tekst van het testament 1/3e deel van de nalatenschap toekomt. De kinderen zijn van mening dat, wanneer het testament wordt geïnterpreteerd tegen de achtergrond van het wettelijk erfrecht uit 1980 (moeder stelde haar testament op in 1980), zij de twee enige erfgenamen zijn en niet hun stiefvader.
Huidig recht
De huidige wetgeving bepaalt wanneer de rechter een testament mag of moet ‘uitleggen’ (interpreteren) en hoe hij dat moet doen. Deze uitlegregels gelden ook voor oude erfenissen en oude testamenten (van voor 2003).
In artikel 4:46 BW lid 1 staat het volgende:
Bij de uitlegging van een uiterste wilsbeschikking dient te worden gelet op de verhoudingen die de uiterste wil (het testament) kennelijk wenst te regelen, en op de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt.
Op grond van de wet mag de rechter een testament alleen uitleggen als het onduidelijk is.
Uitspraak
Het gerechtshof Den Haag heeft in zijn uitspraak van 7 februari jl. geoordeeld dat het testament van moeder onduidelijk was. Nu moeder in 2012 opnieuw is getrouwd, is onduidelijk wie moeder bedoeld heeft met de in het testament genoemde ‘echtgenoot’. Omdat het testament onduidelijk is, moet de rechter het testament uitleggen, aldus het gerechtshof. De uitleg van de raadsheren in deze zaak was dat met het woord ‘echtgenoot’ in het testament van moeder alleen de eerste echtgenoot was bedoeld en niet de man met wie zij op latere leeftijd hertrouwde. Kortom, in deze casus zijn alleen de kinderen erfgenaam en niet hun stiefvader.
Heeft u een conflict over een erfenis of andere vragen op het gebied van erfrecht? Neem dan contact met ons op.
Lees verder