Menu

Blog

 

Over wetten en regels raken wij niet uitgepraat. Aan elke wet zit onlosmakelijk een discussie vast. Onze advocaten en belastingkundigen houden zich graag bezig met ontwikkelingen en interessante casussen in hun eigen rechtsgebied. Dit vertalen zij naar actuele, openhartige blogs.

Nieuwe datum inwerkingtreding Omgevingswet

31.05.2021 | Derek van Hijkoop - 0 reactie(s)

 

De inwerkingsdatum van de Omgevingswet is met een half jaar verplaatst naar 1 juli 2022. Dit is de uitkomst van het bestuurlijk overleg tussen de minister van Binnenlandse zaken en de bestuurlijke partners dat heeft plaatsgevonden op 26 mei jl. Volgens Ollongren is er meer tijdig nodig om het Digitale Stelsel Omgevingswet opgeleverd, ingeregeld en stabiel werkend te krijgen. 1 Juli is volgens de bestuurlijke partners een verantwoorde keuze waarbij het belang van de continuïteit van dienstverlening aan burgers en bedrijven en de doorgang van urgente gebiedsontwikkelingen centraal staan. Daarvoor is het wel noodzakelijk dat de laatste minimale functionaliteiten van de landelijke voorziening van het DSO die nodig zijn voor inwerkingtreding uiterlijk oktober 2021 gereed zijn en werken.   Vasthouden aan de inwerkingsdatum van 1 januari 2022 betekent volgens Ollongren dat de partijen die er inmiddels klaar voor zijn, slechts beperkt het nieuwe stelsel kunnen benutten. Het betekent ook dat partijen die nog niet zo ver zijn, maar vooral ook partijen die met meer ambitie aan de slag willen, onvoldoende oefentijd hebben om het stelsel in te regelen en werkend te krijgen.   Consequenties uitstel Voor de nieuwe wetten en regels van het stelsel van de Omgevingswet heeft uitstel geen gevolgen. De wet- en regelgeving van het stelsel van de Omgevingswet zal in juli 2021 zijn vastgesteld en bekendgemaakt. De regels zijn voor een ieder kenbaar en kunnen worden gebruikt bij de voorbereiding op de inwerkingtreding van de Omgevingswet. De Wet kwaliteitsborging voor het bouwen blijft, gelet op de gezamenlijke implementatievoorbereidingen, gekoppeld aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet. De latere inwerkingtreding heeft geen gevolgen voor het in de wetgeving opgenomen overgangsrecht. Dat blijft onverkort van toepassing.   Tijdens de behandeling van de Omgevingswet heeft het parlement te kennen gegeven de vinger aan de pols te willen houden wat het moment betreft van de inwerkingtreding. Om die reden is de Omgevingswet aangevuld met een bepaling dat het ontwerp van het inwerkingtredings-KB bij beide Kamers voor instemming wordt voorgehangen (artikel 23.10 lid 2). Dit geeft het parlement maximale invloed op de beslissing over het moment van inwerkingtreding.   Meer weten? De komende tijd lichten we de inwerkintreding van de Omgevingswet verder toe. Wat betekent dit voor u? De zes onderwerpen die aan bod komen zijn : de  omgevingsvisie, het programma, de algemene rijksregels, de decentrale regelgeving, de omgevingsvergunning en het projectbesluit. Wordt vervolgd.    Lees ook eens: Omgevingsrechtelijke besluiten verruimd 

 

Tags: omgevingswet

 

Lees verder

Hof van Justitie: formele rechtskracht

28.05.2021 | Derek van Hijkoop - 0 reactie(s)

 

Op 20 mei jl. heeft het Europese Hof van Justitie (ECLI:EU:C:2021:398) arrest gewezen omtrent het leerstuk van de formele rechtskracht. De formele rechtskracht houdt – kort gezegd – in dat als een besluit eenmaal onaantastbaar is, niet meer ter discussie kan worden gesteld of dat besluit rechtsgeldig of onrechtmatig is. Het Hof van Justitie heeft geoordeeld dat het Unierecht ruimte biedt voor toepassing van de leer van de formele rechtskracht, mits er een uitzondering mogelijk is voor gevallen die evident in strijd zijn met het Unierecht.   Casus Het gaat in deze zaak om voorschriften die zijn verbonden aan een omgevingsvergunning van een LPG-tankstation in Purmerend. Omwonende vindt de verkoop van LPG in de nabijheid van woningen vanuit veiligheidsoogpunt onaanvaardbaar en verzoekt om intrekking van de omgevingsvergunning. In plaats van intrekking van de vergunning stelt het college twee aanvullende voorschriften aan de wijze waarop het tankstation dient te worden bevoorraad. Deze voorschriften houden in dat de tankwagens van de leverancier die het tankstation bevoorraden met LPG voorzien dienen te zijn van hittewerende bekleding en van een verbeterde vulslang. Omwonende is van mening dat de twee veiligheidsvoorschriften in strijd zijn met het Europese recht. Omwonende wenst dat de Afdeling de veiligheidsvoorschriften vernietigt, omdat deze niet kunnen worden gehandhaafd.    In haar uitspraak van 30 januari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:260) heeft de Afdeling aan het Hof van Justitie het volgende gevraagd: Is een vergunningvoorschrift zoals dat over de hittewerende kleding in strijd met richtlijn 2008/68/EG over het vervoer van gevaarlijke stoffen? Indien het antwoord op deze vraag bevestigend is, wenst de Afdeling te vernemen of het nationaalrechtelijke uitgangspunt dat een in rechte onaantastbaar geworden vergunningvoorschrift in beginsel handhaafbaar is, tenzij evident is dat het vergunningvoorschrift niet gesteld had mogen worden wegens strijd met hoger recht, in overeenstemming is met het Unierecht?   Conclusie advocaat-generaal Advocaat-generaal Tanchev komt tot de conclusie dat dat de voorschriften in strijd zijn met het Unierecht. De veiligheidsvoorschriften hebben namelijk tot gevolg dat niet alle tankwagens dit specifieke LPG-tankstation kunnen bevoorraden: de exploitant van het tankstation mag geen LPG laten afleveren door tankwagens die – ook al voldoen zij aan de voorschriften van richtlijn 2008/68/EG – niet aan die aanvullende voorschriften voldoen. De veiligheidsvoorschriften gaan verder dan richtlijn 2008/68/EG en zijn derhalve in strijd met deze richtlijn. Met betrekking tot de tweede vraag stelt de advocaat-generaal dat de veiligheidsvoorschriften niet gehandhaafd mogen worden, ook al mag het besluit – op grond van de formele rechtskracht – wel in stand blijven.   Uitspraak Hof van Justitie Op 20 mei jl. heeft het Hof van Justitie (ECLI:EU:C:2021:398) deze prejudiciële vragen beantwoord. Het Hof van Justitie volgt de advocaat-generaal voor wat betreft de strijdigheid van de veiligheidsvoorschriften met het Unierecht. Voor wat betreft de tweede vraag komt het Hof van Justitie tot een andere conclusie. Volgens het Hof van Justitie staat het Unierecht niet in de weg aan de leer van formele rechtskracht.  Het Hof van Justitie stelt wel een voorwaarde, namelijk dat een uitzondering mogelijk moet zijn voor gevallen waarin ‘op basis van een summier onderzoek dat geen ruimte voor twijfel laat’ aangetoond kan worden dat het ‘evident is dat het betreffende voorschrift niet had mogen worden vastgesteld in het licht van het Unierecht’. Daarbij is van belang dat deze regel niet zodanig restrictief mag worden toegepast dat het in feite onmogelijk is voor een rechtzoekende om een nietigverklaring van het voorschrift te kunnen verkrijgen.   Conclusie Een nuancering op het leerstuk van de formele rechtskracht is voor de Afdeling niets nieuws. Op 27 februari 2019 heeft de Afdeling (ECLI:NL:RVS:2019:466) een nuancering aangebracht op het leerstuk van de formele rechtskracht bij de invordering van dwangsommen en kostenverhaal. In die uitspraak oordeelde de Afdeling dat van het leerstuk van de formele rechtskracht kan worden afgeweken, indien het evident is dat er geen overtreding is gepleegd en/of betrokkene geen overtreder is.   De Afdeling zal nu de behandeling van deze zaak voortzetten en het advies van het Hof van Justitie toepassen. Wordt dus vervolgd.   Lees hier de volledige uitspraak van het Europese Hof van Justitie van 20 mei 2021 (ECLI:EU:C:2021:398). Raadpleeg hier de conclusie van de advocaat-generaal van 28 januari 2021 (ECLI:EU:C:2021:78). De volledige uitspraak van de Afdeling van 27 februari 2019 is hier te raadplegen (ECLI:NL:RVS:2019:466). De uitspraak van de Afdeling van 30 januari 2019 is hier te raadplegen (ECLI:NL:RVS:2019:260).    Lees ook eens: Omgevingsrechtelijke besluiten verruimd

 

Tags: bestuursrecht, omgevingsrecht

 

Lees verder

Omgevingsrechtelijke besluiten verruimd

21.05.2021 | Derek van Hijkoop - 0 reactie(s)

 

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in haar uitspraak van 4 mei jl. (ECLI:NL:RVS:2021:953) de toegang tot de bestuursrechter bij omgevingsrechtelijke besluiten verruimd. Dit volgt uit een tweede richtinggevende uitspraak van de Afdeling naar aanleiding van het zogenoemde ‘Varkens in Nood’-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie).   Geen zienswijze, toch beroep Het Hof van Justitie heeft in het ‘Varkens in Nood’-arrest van 14 januari jl. (ECLI:EU:C:2021:7) geoordeeld dat het niet indienen van een zienswijze voor milieubesluiten door een belanghebbende, niet in de weg mag staan aan de ontvankelijkheid van het beroep. Dit heeft gevolgen voor de toepassing van artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Volgens dit artikel kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijze heeft ingediend. Het ‘Varkens in Nood’-arrest dwingt op dit punt tot een wetswijzing. Zolang zo’n wijziging van de wet er niet is, voorziet de Afdeling in een oplossing voor de praktijk.   De Afdeling heeft in haar uitspraak van 14 april 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:786) een eerste verduidelijking gegeven. Het recht van belanghebbenden om beroep in te stellen tegen omgevingsrechtelijke besluiten mag niet afhankelijk worden gesteld van deelname aan de uitgebreide voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb. De Afdeling veegt met haar uitspraak de zogenoemde onderdelentrechter van tafel. De onderdelentrechter houdt - kort gezegd - in dat een belanghebbende alleen die onderdelen van het ontwerpbesluit in beroep kan aanvechten, die in zijn zienswijze zijn benoemd. Volgens de Afdeling mag een belanghebbende in het omgevingsrecht ook beroep indienen bij de bestuursrechter tegen onderdelen van het besluit waar hij niet eerder een zienswijze over heeft ingediend.   In principe geldt op basis van het ‘Varkens in Nood’-arrest het bovenstaande alleen voor ‘Aarhus-besluiten’, die binnen de werkingssfeer van artikel 6 van het Verdrag van Aarhus vallen. De Afdeling stelt vast dat het toepassingsbereik van artikel 6 van het Verdrag niet gemakkelijk op voorhand is af te bakenen. In afwachting van een oplossing door de wetgever kiest de Afdeling voor een ruimhartige uitleg van het verdrag. Daarom zal in alle gevallen waarin in omgevingsrechtelijke besluiten de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure is toegepast, artikel 6:13 van de Awb niet worden tegengeworpen aan belanghebbenden. Daaronder vallen onder meer besluiten op grond van de Wet algemene bepaling omgevingsrecht, de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening. De toegang tot de bestuursrechter bij omgevingsrechtelijke besluiten wordt op deze manier aanzienlijk verruimd.   De Afdeling gaat zowaar nog een stapje verder: niet-belanghebbende, toch beroep Op 4 mei jl. volgt een tweede richtinggevende uitspraak. De Afdeling begrijpt de uitspraak van het Hof van Justitie zo dat de mogelijkheid tot het instellen van beroep moet openstaan voor een ieder die een zienswijze heeft ingediend, dus ook wanneer diegene niet-belanghebbende is. Ook de niet-belanghebbende die verschoonbaar geen of te laat zienswijze heeft ingebracht tegen het omgevingsrechtelijke besluit zal niet worden tegengeworpen dat hij geen belanghebbende is. Aangezien artikel 8:1 van de Awb bepaalt dat ‘alleen’ belanghebbenden een beroep op de bestuursrechter kunnen doen, dwingt het ‘Varkens in Nood’-arrest wederom tot een wetswijziging.   Uit het arrest van het Hof van Justitie volgt niet eenduidig of een niet-belanghebbende bij de bestuursrechter alleen over de procedure kan klagen of ook over de inhoud van het besluit. Volgens de Afdeling strookt een te beperkte uitleg niet met de achtergrond van het oordeel van het Hof van Justitie, namelijk de bevordering van de nuttige werking van de inspraakrechten. Bovendien is het onderscheid tussen procedurele en inhoudelijke bezwaren niet altijd eenvoudig te maken, zodat deze uitleg mede de rechtspraktijk dient. Kortom, een niet-belanghebbende die eerder een zienswijze heeft ingediend mag zich in zijn bezwaren zowel richten tot de procedure als tot de inhoud van het besluit.   Pyrrusoverwinning? Het gevolg is dat door deze uitspraken van de Afdeling meer mensen dan voorheen toegang krijgen tot de bestuursrechter. Dat betekent echter niet dat de beroepsgronden van niet-belanghebbenden ook allemaal tot vernietiging van het besluit kunnen leiden. De Afdeling merkt in haar uitspraak op dat niet-belanghebbenden vaak zullen stuiten op het in artikel 8:69a van de Awb neergelegde relativiteitsvereiste. Op grond van het relativiteitsvereiste kan iemand geen succesvol beroep doen op een rechtsregel, als die regel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. In theorie krijgt een niet-belanghebbende de mogelijkheid om beroep in te stellen bij de bestuursrechter, maar dit is hoogstens een pyrrusoverwinning. De kans dat zijn beroep succesvol zal zijn, is immers zeer beperkt.   Lees hier de volledige uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:953), en het overzichtelijke schema waarin de toegang tot de bestuursrechter in beeld is gebracht. Raadpleeg hier de volledige uitspraak van de Afdeling van 14 april 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:786). De volledige uitspraak van het Hof van Justitie is hier raadpleegbaar (ECLI:EU:C:2021:7).   Meer weten? Wilt u meer weten over het omgevingsrecht neem dan gerust contact met op met Derek van Hijkoop, Fokke Voerman, Michiel Deppenbroek, Puck Langenhof of Tom Gilsing.

 

Tags: omgevingswet

 

Lees verder

Beschrijvende handels of domeinnaam beschermd?

19.05.2021 | Maarten Korthuis - 0 reactie(s)

 

Is een beschrijvende handelsnaam en/of domeinnaam beschermd? De Hoge Raad heeft dit jaar verduidelijkt hoe deze vraag beantwoord dient te worden. Voor de praktijk is de uitspraak (ECLI:HR:NL:2021:269) van praktisch belang. Voor de vindbaarheid op internet kan het immers aantrekkelijk zijn gebruik te maken van een beschrijvende handelsnaam in combinatie met een identieke domeinnaam, bij voorkeur als dat zou kunnen op exclusieve basis.   Handelsnaam en domeinnaam   De bescherming van een handelsnaam volgt in het bijzonder uit de Handelsnaamwet. Daarin is kort gezegd opgenomen dat een handelsnaam de aanduiding is, waaronder een onderneming wordt uitgeoefend. Het bestaan van een onderneming wordt (al) aangenomen indien “in georganiseerd verband, het oogmerk materieel voordeel te behalen aanwezig is”. Dat een handelsnaam gevoerd wordt, kan uit verschillende omstandigheden blijken. Een inschrijving in het handelsregister kan een indicatie zijn voor handelsnaamgebruik, maar is niet doorslaggevend. Een domeinnaam is, in tegensteling tot een handelsnaam, geen zelfstandig recht van intellectuele eigendom. Onder andere in combinatie met een identieke handelsnaam kan onder omstandigheden een domeinnaam toch beschermd zijn.   In de uitspraak van de Hoge Raad wordt onderscheid gemaakt tussen de beoordelingsmaatstaf voor de beschermbaarheid van een beschrijvende handelsnaam enerzijds en een (beschrijvende) domeinnaam die niet tevens handelsnaam is anderzijds.   Bescherming beschrijvende handelsnaam?   Bescherming van een oudere handelsnaam tegen later gestart gebruik van dezelfde of een in geringe mate afwijkende handelsnaam van een andere onderneming is volgens de Handelsnaamwet mogelijk, voor zover kort gezegd:   in verband met de aard der beide ondernemingen; de plaats waar zij gevestigd zijn; bij het publiek verwarring tussen die ondernemingen te duchten is.   In de jaren tachtig had de Hoge Raad zich al uitgelaten over het gebrek aan bescherming van de (beschrijvend geworden) handelsnaam Bouwcentrum (ECLI:NL:HR:1987:AG5592). Overwogen werd onder meer, dat door taalkundige ontwikkeling het belang van Bouwcentrum zich te verzetten tegen handelsnamen waarin het element Bouwcentrum voorkwam moest wijken, voor ondernemers die dat element, in zijn algemeen gebruikelijke geworden betekenis, in hun handelsnamen willen opnemen.   In de in de inleiding bedoelde uitspraak presenteert de Hoge Raad het (algemene) criterium om te beoordelen of een beschrijvende handelsnaam beschermd is. Overwogen wordt kort gezegd, dat het element “gevaar voor verwarring” voldoende ruimte geeft, om niet of nauwelijks bescherming te bieden aan (delen van) handelsnamen die beschrijvend zijn. Een geheel beschrijvende handelsnaam heeft volgens de Hoge Raad in beginsel geen onderscheidend vermogen. Dat is anders als het publiek die naam door de intensiteit van het gebruik, is gaan associëren met de onderneming die de handelsnaam voert. Daarnaast acht de Hoge Raad het van belang dat door het toenemend gebruik van beschrijvende aanduidingen aangenomen mag worden, dat het publiek eraan gewend is dat ondernemingen beschrijvende handelsnamen gebruiken. Dit publiek zal daardoor minder snel in verwarring raken als meer (rechts-)personen onder dezelfde of in geringe mate afwijkende beschrijvende handelsnamen aan het economisch verkeer deelnemen. Mocht toch verwarring dreigen, dan kan een kleine variatie in de naam dat gevaar al wegnemen.   Bescherming (beschrijvende) domeinnamen?   Voor zover een onderneming een (beschrijvende) domeinnaam gebruikt die niet ook een handelsnaam is, kan een geschil ontstaan met onder meer de rechthebbende op een oudere (vrijwel) identieke handelsnaam of domeinnaam.   Om te beoordelen of het gebruik van de jongere (beschrijvende) domeinnaam, (die niet tevens handelsnaam is), verboden kan worden, geldt een ander criterium, dan bij botsende (beschrijvende) identieke of in geringe mate afwijkende  handelsnamen. Er is immers geen sprake is van handelsnaamgebruik door beide partijen. Volgens de Hoge Raad kan een vordering uit onrechtmatige daad uitkomst bieden. In een dergelijk geval zal eerst geoordeeld dienen te worden dat sprake is van verwarringsgevaar. Als dat de situatie is, zal daarnaast sprake dienen te zijn van andere, bijkomende omstandigheden om het gebruik van de jongere domeinnaam onrechtmatig te achten. Daarbij kan gedacht worden aan gedragingen die meebrengen dat sprake is van oneerlijke mededinging. Dat kan zich voordoen wanneer meer domeinnamen in gebruik worden genomen, die zo dicht mogelijk aanliggen tegen de (handels-)naam van een concurrent, om:   met gebruik van diens bekendheid of reputatie en; met de mogelijkheid van vergissing bij het publiek; op misleidende wijze; klanten bij die concurrent weg te lokken.   Kortom   De Handelsnaamwet biedt geen of slechts geringe bescherming aan handelsnamen die beschrijvend zijn, althans voor zover zij beschrijvend zijn. Het gebruik van een jongere identieke of slechts in geringe mate afwijkende (beschrijvende) domeinnaam, die niet ook handelsnaam is in de zin van de Handelsnaamwet, kan onrechtmatig zijn als er sprake is van verwarringsgevaar en van andere bijkomende omstandigheden.   Wanneer u meer wilt weten over bescherming van handelsnamen en/ of domeinnamen, neem dan gerust contact op met Maarten Korthuis.   Lees ook eens: Max is (recht-)spraakmakend, Bedrijfsgeheimen beter beschermd?  

 

Tags: domeinnaam, handelsnaam, intellectueeleigendomsrecht

 

Lees verder

Op de hoogte blijven?

Op de hoogte blijven?

Onze advocaten en belastingkundigen informeren u graag over actuele ontwikkelingen op het gebied van recht en jurisprudentie.

Lees ons nieuws

Medewerkers ontmoeten

Medewerkers ontmoeten

De interne samenwerking tussen veertien advocaten, een fiscaal jurist en een team van stafmedewerkers is uniek in de Achterhoek.

Medewerkers