Schijnlening
04.04.2017 | Jeroen Aalberts
De DGA die behoefte heeft aan financiële armslag kan zijn salaris verhogen. Daar betaalt hij dan wel direct (maximaal) 52% belasting over. Hij kan zichzelf ook een dividend toekennen. Ook daar moet hij belasting over betalen. In die zin mag het dan ook geen verbazing wekken dat er door de DGA vaak voor wordt gekozen om te lenen van de BV. Daarover is immers geen belasting verschuldigd. Of toch wel?
In de praktijk
In beginsel is er niets mis met lenen van de BV mits het geleende op enig moment aan de BV wordt terugbetaald. Vaak gebeurt dat echter niet en loopt de schuld aan de BV alleen maar verder op. Bijvoorbeeld doordat de daarover verschuldigde rente niet daadwerkelijk wordt betaald, maar wordt bijgeschreven op de hoofdsom. De Belastingdienst kan dat aangrijpen om te stellen dat de DGA zijn salaris moet verhogen. Of erger, ingeval de DGA een pensioen heeft verzekerd bij zijn eigen BV, dat hij al een greep heeft gedaan uit de pensioenpot. Dat kan namelijk worden gezien als afkoop van het pensioen en betekent dat direct 72% (!) belasting verschuldigd is over de volledige waarde ervan.
Fiscale risico’s
Onbeperkt lenen van de BV is dus zeker niet zonder fiscale risico’s. Zeker niet wanneer op voorhand al duidelijk is dat aflossing waarschijnlijk niet kan/zal plaatsvinden. Er kan dan sprake zijn van een zogenoemde schijnlening. Gevolg; het geleende wordt alsnog als dividend gezien en als zodanig belast.
Om dit (mogelijk jaren geleden reeds ontvangen/genoten) dividend in de heffing te betrekken, zal de Belastingdienst veelal navorderingsaanslagen moeten opleggen. Dat kan echter niet zomaar. Voor navorderen heeft de Belastingdienst namelijk in beginsel slechts 5 jaar de tijd en moet de Belastingdienst bovendien (uitzonderingen daargelaten) beschikken over een zogenoemd “nieuw feit”. Dat is een feit dat de Belastingdienst niet eerder bekend was of bekend had kunnen zijn. Als de belastinginspecteur redelijkerwijs had kunnen weten dat sprake was van een schijnlening, maar daar niet naar heeft gehandeld door in de fiscale aangiften de schuld van de DGA aan de BV niet ter discussie te stellen, kan het voor hem lastig zijn daar later op terug te komen met het opleggen van navorderingsaanslagen. Dat zou kunnen betekenen dat de DGA het geleende definitief onbelast heeft ontvangen en bovendien ten onrechte aftrek van zijn schuld aan de BV in Box 3 heeft genoten.
Juistheid van de aangiften
Het vorenstaande kan tot lastige discussies met de Belastingdienst leiden. Zeker wanneer een lening aanvankelijk als een echte lening kwalificeerde en in de loop der tijd meer en meer het karakter heeft gekregen van een schijnlening. Achteraf is een en ander vaak wel duidelijk. Op het moment waarop de belastingaangiften worden verzorgd en op basis daarvan door de Belastingdienst vervolgens aanslagen worden opgelegd, echter vaak nog niet. Daarbij komt dat de Belastingdienst in principe uit moet kunnen gaan van de juistheid van de aangiften. Ook de fiscaal adviseur die in de belastingaangiften uitgaat van een lening aan de DGA van zijn BV en zich later op het standpunt stelt dat sprake was van een schijnlening (dividend) heeft dus heel wat uit te leggen. Dat betekent immers ook dat hij (al dan niet opzettelijk) jarenlang onjuiste belastingaangiften heeft gedaan.
Wij helpen u graag!
De problematiek die ik hiervoor heb geschetst, heeft de laatste tijd de aandacht van de Belastingdienst. Hierover zullen ook nog wel de nodige discussies worden gevoerd. Hoe deze voorkomen kunnen worden? Op tijd terugbetalen aan de BV! Neem voor meer informatie hierover contact op met één van onze fiscalisten.