15.05.2023 | Marie-Alice Pissarro Bras - 0 reactie(s)
Veel Nederlandse ondernemers hebben interesse om de Franse markt te betreden, maar ervaren deze stap als een uitdaging. Naast de taalbarrière kan ook de Franse cultuur voor communicatieproblemen zorgen. Om de meest voorkomende 'blunders' te voorkomen, hebben wij een aantal do’s en dont’s voor je op een rij gezet.
Do's:
Presenteer in het Frans
Als je geen Frans spreekt, hoeft dat geen belemmering te zijn voor het presenteren van je voorstel of pitch in het Frans. Het gaat niet alleen om de vertaling van je Nederlandse tekst, maar ook om het opstellen van een document dat rekening houdt met taal- en cultuurverschillen. Benader je Franse zakenrelatie anders dan in Nederland en zorg voor een goed betoog zonder tegenstrijdigheden.
Investeer in je relaties
In Frankrijk is het opbouwen van een vertrouwensrelatie essentieel voor het succesvol zakendoen. Investeer in je zakenrelaties door bijvoorbeeld samen te lunchen. Een ‘déjeuner d’affaires’ betekent niet alleen maar zakelijk overleg. Laat je dossiers dicht en toon belangstelling voor het land, de taal, de cultuur en de personen met wie je luncht.
Pas je aan aan het formalisme en de hiërarchie
Frankrijk is een zeer formalistisch en hiërarchisch land. Het is dus zaak om de hiërarchie binnen het bedrijf van je zakenrelatie te respecteren en zijn/haar achternaam en titel te gebruiken. Kom op tijd voor je afspraak en kleed je zorgvuldig en stijlvol, omdat je zakelijke uitstraling zeer belangrijk is tijdens de eerste ontmoeting.
Dont's:
Benader de Franse markt niet als één geheel
Frankrijk is te uitgestrekt en te cultureel divers om als één geheel te worden benaderd. Verdeel het land in regionale deelmarkten zodat elke markt op passende wijze kan worden benaderd.
Wees niet te direct
Directheid wordt in Nederland op prijs gesteld, maar in Frankrijk niet altijd gewaardeerd. Ga niet te direct op je doel af, omdat dit als onbeleefd en grof kan worden ervaren. Houd daarom in je communicatie rekening met de Franse beleefdheidsnormen.
Tutoyeer niet te snel
Het gebruik van de informele vorm 'tu' wordt in Frankrijk niet altijd op prijs gesteld. Gebruik daarom de formele vorm 'vous' totdat je zeker weet dat je zakenrelatie hiermee akkoord gaat. Het niet tonen van respect kan als zeer onbeleefd worden ervaren in de Franse cultuur.
De bovengenoemde do’s en dont’s geven inzicht in de Franse karaktertrekjes en de manier waarop je hiermee kunt omgaan. Het vereist enige expertise om effectief zaken te doen in Frankrijk.
Kennissessie 'succesvol zakendoen met Frankrijk'
Wil je meer weten over de Franse markt? Kom dan naar onze kosteloze kennissessie over ‘Succesvol zakendoen met Frankrijk’ op woensdag 21 juni om 16 uur bij De Graafschap. Meld je snel aan en stuur een email naar kennissessie@baxadvocaten.nl.
Lees verder
24.04.2023 | Michelle van Bindsbergen - 0 reactie(s)
Recent heeft de rechter in kort geding van de Rechtbank Midden-Nederland geoordeeld dat een koopovereenkomst, die is gesloten voordat het Didam-arrest is gewezen, ongeldig is indien er sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel. In deze uitspraak zijn een aantal overwegingen opmerkelijk. In deze blog gaan we in op de overwegingen van de rechter omtrent de belangenafweging tussen het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel.
Wat is er aan de hand?
De gemeente heeft in 2020 een koopovereenkomst gesloten met een stichting met betrekking tot een onroerende zaak. In 2023 publiceert de gemeente haar voornemen tot levering van deze zaak aan de stichting in het Gemeenteblad. Daarbij wordt onder meer vermeld dat de gemeente van oordeel is dat slechts één serieuze gegadigde in aanmerking komt voor de koop van de onroerende zaak.
Eiseres vordert in kort geding dat het de gemeente wordt verboden om uitvoering te geven aan de met de stichting gesloten koopovereenkomst. Volgens eiseres had de gemeente het gelijkheidsbeginsel in acht moeten nemen door een openbare selectieprocedure te organiseren. Nu de gemeente dit heeft nagelaten, dient de koopovereenkomst nietig (ongeldig) te worden verklaard, aldus eiseres.
Het oordeel
Het is niet nieuw dat de rechter tot het oordeel komt dat het Didam-arrest terugwerkende kracht heeft. De rechter oordeelt dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden nu de gemeente heeft nagelaten een openbare selectieprocedure te organiseren. Dit heeft tot gevolg dat de overeenkomst nietig (ongeldig) is en dat de gemeente de onroerende zaak niet aan de stichting kan leveren.
Geen belangenafweging
Het valt op dat de rechter voorbij gaat aan een belangenafweging tussen het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel (rechtszekerheid). De rechter oordeelt dat, zelfs als het vertrouwensbeginsel zou prevaleren, dat niets af doet aan het feit dat de gemeente in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel. Een verdere motivering / onderbouwing met betrekking tot het vertrouwensbeginsel ontbreekt.
De rechter gaat daarentegen wel nader in op het gelijkheidsbeginsel. Het gelijkheidsbeginsel is een fundamenteel beginsel en zelfs een grondrecht dat is verankerd in artikel 1 van de Grondwet. Schending van het gelijkheidsbeginsel wordt (mede) daardoor door de rechter als een zodanige schending gezien, dat zij (zonder nadere motivering) niet toekomt aan een gedegen belangenafweging tussen het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel.
Conclusie
Indien deze lijn wordt doorgezet in de praktijk, lijkt dat te betekenen dat voortaan alle overeenkomsten – ook de overeenkomsten die zijn gesloten voor 2021 – bij het ontbreken van een openbare selectieprocedure in strijd met het gelijkheidsbeginsel zijn, en derhalve ongeldig zijn. Welke waarde heeft het vertrouwensbeginsel dan nog ten opzichte van het gelijkheidsbeginsel? De Grondwet zal immers altijd een rol spelen bij het gelijkheidsbeginsel. Juist in deze gevallen dient een gedegen belangenafweging te worden gemaakt tussen enerzijds het belang van de koper en de gemeente en anderzijds de belangen van andere belangstellenden.
Kortom, de rechter zet (voorlopig) alle koopovereenkomsten – ook de overeenkomsten die voor 2021 zijn gesloten – op losse schroeven.
Lees verder
21.04.2023 | Tom Gilsing - 0 reactie(s)
Voor het plaatsen van een dakkapel moet de splitsingsakte worden gewijzigd. Zo oordeelde Gerechtshof Den Haag in 2020 en die uitspraak had nogal wat gevolgen. Het wijzigen van de splitsingsakte is namelijk zo duur en tijdrovend, dat de verhouding met de kosten en het voordeel van de gewenste dakkapel zoek is.
De uitspraak van het Hof was bovendien niet in lijn met de tot dan toe geldende praktijk. VvE’s namen aan de lopende band beslissingen over dakkapellen en soortgelijke bouwkundige ingrepen doormiddel van reguliere besluitvorming in de vergadering van eigenaars. Het werd in de rechtspraktijk ook breed aangenomen dat VvE’s daartoe bevoegd waren. Door de uitspraak van het Gerechtshof kwam deze praktijk ter discussie te staan. VvE’s werden daardoor beperkt om kleine bouwkundige ingrepen toe te staan en reeds gerealiseerde voorzieningen, zoals dakkapellen, zouden mogelijk als onrechtmatig moeten worden gekwalificeerd.
Op 29 maart 2023 oordeelde Rechtbank Amsterdam weer in lijn met de oorspronkelijke rechtspraktijk. Een appartementseigenaar met een dakterras dat tot zijn privégedeelte behoort wil daarop een opbouw plaatsen. De VvE besloot toestemming te geven. Een andere appartementseigenaar stelde dat het besluit tot toestemming nietig is, omdat de VvE geen besluit had genomen tot wijziging van de splitsingsakte.
De kantonrechter kwam samengevat tot de conclusie dat met het plaatsen van een dakopbouw binnen de grenzen van het privégedeelte geen sprake is van een goederenrechtelijke wijziging of bestemmingswijziging. Het besluit van de VvE bleef in stand. Wijziging van de akte van splitsing was niet nodig.
Hoewel de uitspraak van Rechtbank Amsterdam veel VvE’s en beheerders positief zal stemmen, is de discussie nog niet beslecht. Het is zeer waarschijnlijk dat er nog (vele) uitspraken over dit onderwerp gaan volgen.
Uiteraard houden wij je op de hoogte.
Voor overleg over dit onderwerp kun je contact opnemen met mr. Tom Gilsing
Tags: appartementsrecht
Lees verder
07.04.2023 | Marie-Alice Pissarro Bras - 0 reactie(s)
"La douce France" staat, voor veel Nederlanders, als een zeer goede plek bekend. Immers 80 tot 90% van de Nederlanders hebben minstens één keer vakantie gevierd in Frankrijk. Tevens zijn veel Nederlanders de gelukkige eigenaars van een tweede huis in Frankrijk. Frankrijk heeft echter meer te bieden dan zee, bergen, zon & wijn.
Frankrijk is ook een geschikte plaats voor de Nederlandse entrepreneur, omdat de Franse markt een zeer interessante en veel belovende markt is voor het verkopen/plaatsen van Nederlandse producten en diensten. Als je goed voorbereid de Franse markt betreedt, dan zul je er als Nederlandse entrepreneur geen spijt van krijgen.
Er zijn veel redenen om de Franse markt te willen betreden en daar een vaste positie te willen bemachtigen. Wij zetten hieronder, in het kort, een aantal redenen die de Franse markt aantrekkelijk maken uiteen:
Frankrijk heeft een markt met maar liefst 65 miljoen consumenten met een hoge koopkracht. Uit onderzoek blijkt dat Frankrijk de derde economie van Europa is (Nederland is de 7e) en de zevende van de wereld.
Naast de individuele consument, biedt de Franse markt ook de mogelijkheid om producten en diensten te leveren, aan zowel institutionele afnemers als aan de commerciële sector.
De Franse markt is een makkelijk te bereiken markt, omdat Frankrijk over een efficiënte en goed ontwikkelde vervoersinfrastructuur beschikt.
Frankrijk heeft een breed stelsel aan financiële maatregelen (waaronder subsidies) ontwikkeld dat beoogt steun te bieden aan (innovatieve)entrepreneurs die door het uitvoeren van hun activiteit voornemens zijn activiteiten te ontplooien die het scheppen van banen en de economische ontwikkeling bevorderen.
Frakrijk heeft in 2019 de wet "PACTE" aangenomen, dat beoogt de procedures voor het oprichten en het beheer van vennootschappen onder het Franse recht te vereenvoudigen. Tevens is de tussenkomst van een notaris, onder Frans Recht, voor het oprichten van een vennootschap niet verplicht.
De vestigingskosten van een bedrijf in Frankrijk zijn lager dan in andere G20 landen (bijvoorbeeld Duitsland, Verenigden koninkrijk, VS enzovoort), alsmede de kosten gemoeid met het oprichten van vennootschappen onder Frans recht.
Frankrijk is een groot invoerder van goederen en diensten. In het jaar 2021 vertegenwoordigde de invoer 585,6 miljard euro (+18,8% in vergelijking met 2020) en is de verwachting dat die trend blijft stijgen. Voor dezelfde periode voerde Nederland voor 47,4 miljard euro goederen uit naar Frankrijk en Frankrijk is sinds 2019 de derde grootste afnemer van Nederland.
Bepaalde marktsectoren staan voor 2023 bekend als kansrijke sectoren. Enkele voorbeelden zijn de volgende sectoren: bouw, cleantech, e-commerce, voeding -en drank, health tech, lucht- en ruimtevaartindustrie, smart cities, Start-up-ecosysteem, maar ook high tech, hulp aan personen (les aides à la personne). Dit betekent dat deze sectoren open staan voor Nederlandse ondernemers die hem willen betreden.
Samenvattend is Frankrijk een kansrijk land voor de Nederlandse entrepreneur die visie heeft en die durft. Daarnaast is Frankrijk het enige land waar je tijdens “un déjeneur d’affaires” (business lunch) de kans krijgt om een bourgondische maaltijd te genieten vergezeld van een lekkere Bordeaux of Bourgogne.
Er zijn dus genoeg redenen om een poging op de Franse markt te wagen, maar vergeet niet dat om succesvol op de Franse markt te kunnen toetreden, je bepaalde (culturele)codes en gewoontes dient te beheersen. Deuren die openstaan kunnen zich dan heel snel weer sluiten. Goede begeleiding is een must.
Wil je de do's en don'ts weten die het verschil met de concurrentie helpen maken? Dat vertellen we ons onze volgende blog. Deze verschijnt binnenkort.
Tags: #frankrijk#fransrecht
Lees verder
31.03.2023 | Tom Gilsing - 0 reactie(s)
Het appartementsrecht is complex, maar ook stabiel te noemen. De overheid denkt al jaren na over wijzigingen in wet- en regelgeving voor VvE’s, maar dat heeft niet tot grote veranderingen geleid. Waarschijnlijk blijft dat voorlopig zo. Toch zijn er voor VvE’s wetenswaardige ontwikkelingen.
De overheid heeft recent een Versnellingsagenda voor verduurzaming van VvE-gebouwen aangekondigd. Kort omschreven is de stelling dat het tempo van verduurzamen te laag is om de CO2-reductiedoelstellingen van de coalitie te kunnen halen. Een oorzaak van het lage tempo is dat VvE’s uitdagingen ondervinden door het gezamenlijke eigendom. Omdat ook nog eens ongeveer 20% van alle woningen in Nederland onderdeel is van een VvE is de extra aandacht voor VvE’s verklaard.
CONCRETE MAATREGELEN
Kortom de overheid wil graag dat VvE-gebouwen versneld worden verduurzaamd. De vraag is dan natuurlijk hoe. Samengevat worden vooralsnog de volgende concrete maatregelen als optie genoemd:
Het aanpassen van besluitvormingsregels bij verduurzaming
In de huidige situatie is vaak een grote meerderheid vereist voor een vergaderbesluit om verduurzamingsmaatregelen te nemen. In de praktijk wordt die meerderheid vaak niet gehaald. De overheid wil onderzoeken in welke situaties een instemming van een gewone meerderheid van de appartementseigenaars voldoende is.
Verplichting Duurzaam Meerjarenonderhoudsplan.
Veel VvE’s hebben al een regulier Meerjarenonderhoudsplan (MJOP). Op basis daarvan wordt geld gereserveerd voor (groot)onderhoud. De overheid wil onderzoeken of een ‘Duurzaam Meerjarenonderhoudsplan’ (DMJOP) verplicht kan worden gesteld. Onderdeel van het onderzoek zal zijn waar een DMJOP dan aan moet voldoen en hoe de handhaving eruit zou moeten zien.
Notificatieregeling maatregelen individuele appartementseigenaar
Het bestaande wetsvoorstel ‘Notificatieregeling oplaadpunten VvE’s’ houdt in dat een appartementseigenaar geen toestemming nodig heeft voor het plaatsen van een laadpaal. De eigenaar moet wel aan bepaalde voorwaarden voldoen en de VvE vooraf informeren (notificatie). De overheid wil onderzoeken of dit voorstel kan worden uitgebreid met andere verduurzamingsmaatregelen.
Digitaal vergaderen
De overheid heeft een wet in voorbereiding waarmee het voor VvE’s mogelijk wordt om digitaal te vergaderen.
Bovenstaande maatregelen grijpen rechtstreeks in op wet- en regelgeving voor VvE’s. Daarnaast beoogt de overheid tal van andere maatregelen, maar die zien vooral op subsidies, procesbegeleiding en informatievoorziening rondom verduurzaming.
Dit voorjaar gaat de overheid gesprekken voeren met diverse belangenorganisaties en andere spelers in het veld met het doel tot breed gedragen maatregelen te komen. De uitwerking van de versnellingsagenda wordt uiterlijk in juni 2023 verwacht. Uiteraard houden wij je op de hoogte.
MEER WETEN?
Heb je vragen of wil je meer informatie? Neem dan gerust contact op met Tom Gilsing.
Lees verder
02.01.2023 | Annemieke Wiltink - 0 reactie(s)
Mag een verzekeraar inbreuk maken op privacy, als sprake is van een vermoeden van fraude? Dat mag onder omstandigheden.
De casus
In een recent arrest van de Hoge Raad van 7 oktober 2022 ging het om een jongeman (verzekerde) die door een brommerongeval knieletsel had opgelopen met chronische pijn als gevolg. Uit de mededelingen van de verzekerde kon worden afgeleid dat sprake was van forse beperkingen in het dagelijks leven. Zo zou er al ruim anderhalf jaar sprake zijn van schoolverzuim. De verzekeraar had haar twijfels. De gestelde beperkingen bleken immers niet (voldoende) uit medische gegevens. Kort en goed was de vraag of de verzekerde meer schadevergoeding (uit letselschade) claimde dan waarop hij recht had.
Gelet op de twijfel heeft de verzekeraar een Persoonlijk Onderzoek laten uitvoeren waarbij de verzekerde is geobserveerd. Uit deze observaties kon worden afgeleid dat die verzekerde onjuiste mededelingen had gedaan over zijn beperkingen. Zo is uit de observaties gebleken dat de verzekerde kon lopen, tillen en bukken en is gebleken dat hij een hond uitliet en met een hond aan het spelen was waarbij hij zijwaartse bewegingen maakte. Ook uit openbare bronnen bleek van een andere gezondheidstoestand dan uit de mededelingen van verzekerde: zo had hij zijn autorijbewijs gehaald in een handgeschakelde auto, was hij een klusbedrijf gestart en had hij een foto op Facebook geplaatst waarbij hij -zittend op zijn knieën- aan het vissen was.
In deze casus kwam de vraag aan bod of ten tijde van de door de verzekeraar gegeven opdracht tot het verrichten van het Persoonlijk Onderzoek bij de verzekeraar een redelijk vermoeden van fraude bestond. Dit is namelijk een vereiste om over te mogen gaan tot het uitvoeren van zo’n Persoonlijk Onderzoek. En tevens of dat onderzoek voldeed aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De Hoge Raad concludeert dat het zwaardere middel van observatie in dit specifieke geval mocht worden ingezet.
De Gedragscode Persoonlijk Onderzoek
Het Verbond van Verzekeraars heeft de Gedragscode Persoonlijk Onderzoek (hierna: GPO) opgesteld. In deze gedragscode zijn vereisten neergelegd voor het (gerechtvaardigd) inbreuk maken op privacy (in het kader van het eventuele recht op een verzekeringsuitkering).
De verzekeraar die een Persoonlijk Onderzoek laat verrichten – en daarbij in strijd handelt met de gedragscode – kan dus ook op onrechtmatige wijze inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van de verzekerde. Daardoor kan een separaat recht op schadevergoeding ontstaan aan de zijde van verzekerde, welke los staat van de eventuele uitkering als gevolg van het (in genoemde casus) opgetreden letsel.
Meer weten?
Heeft u te maken met een verzekeraar die kritische vragen stelt, vraagt u zich af of bepaalde informatie relevant is voor een verzekeraar of heeft u andere vragen die gaan over een verzekeringsrechtelijk aspect, neem dan gerust eens vrijblijvend contact op met Annemieke Wiltink. Zij staat u graag te woord.
Tags: verzekeringsrecht, fraude
Lees verder
21.11.2022 | Michelle van Bindsbergen - 0 reactie(s)
In de vorige blog hebben wij kort stilgestaan bij overeenkomsten die zijn gesloten voordat het Didam-arrest is gewezen. In deze blog kwam naar voren dat het Didam-arrest niet wordt gezien als nieuwe regelgeving, maar als bestaande regelgeving. Dit had / heeft grote gevolgen voor overeenkomsten die reeds voor het Didam-arrest waren gesloten, nu de gemeente niet bekend kon zijn met deze criteria, maar wel geacht werd hiermee bekend te zijn. In de uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland heeft de voorzieningenrechter (rechter in kort geding) geoordeeld dat de koopovereenkomst, ook al is zij in strijd met het Didam-arrest, geldig is. Deze uitspraak wijkt af van de eerder door ons besproken uitspraak. Hieronder zal ik de uitspraak kort bespreken.
Wat is er aan de hand?
De gemeente heeft in 2017 een koopovereenkomst gesloten met een projectontwikkelaar. In juni 2022 publiceert de gemeente haar voornemen om de grond daadwerkelijk aan de projectontwikkelaar te leveren. Een omwonende start een kort geding en stelt dat de gemeente in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld door geen openbare selectieprocedure te doorlopen. De omwonende vordert in deze procedure een verbod tot levering van de grond aan de projectontwikkelaar.
Het oordeel
In deze uitspraak botsen twee algemene beginselen van behoorlijk bestuur met elkaar. Enerzijds speelt het vertrouwensbeginsel. De projectontwikkelaar heeft er gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat een overeenkomst met de gemeente tot stand zou komen en zij de grond geleverd zou krijgen. Deze overeenkomst dient de gemeente in beginsel ook na te komen / te honoreren. Anderzijds speelt het gelijkheidsbeginsel. De omwonende stelt dat ten onrechte geen openbare selectieprocedure is doorlopen terwijl er wel meerdere gegadigden waren. Een ieder had volgens de omwonende in de gelegenheid gesteld moeten worden om de grond van de gemeente te kopen.
De gestelde schending van het gelijkheidsbeginsel kan volgens de voorzieningenrechter alleen nietigheid van de overeenkomst opleveren als sprake is van een gekwalificeerde schending van de goede zeden of openbare orde. Nietigheid van de overeenkomst heeft tot gevolg dat de overeenkomst nooit heeft bestaan. De gemeente heeft in dat geval de grond dus nooit verkocht aan de projectontwikkelaar. In de rechtspraak is niet uitgekristalliseerd wanneer sprake is van een gekwalificeerde schending van de goede zeden of de openbare orde. Dit volgt ook niet uit bovenstaande uitspraak. Enkel wordt door de voorzieningenrechter voorlopig geoordeeld dat in dit geval geen sprake is van een gekwalificeerde schending, zodat de overeenkomst met de projectontwikkelaar (voorlopig) in stand blijft.
Conclusie
In deze procedure stelt de voorzieningenrechter, kort gezegd, dat de gemeente geen rekening heeft kunnen houden met de regels voortvloeiend uit het Didam-arrest. De gemeente had immers vijf jaar geleden al een overeenkomst gesloten en was / kon daarbij niet op de hoogte zijn van de regels uit het Didam-arrest.
Ons inziens is dit een rechtvaardige uitkomst, nu partijen voor het Didam-arrest niet bekend waren met de specifieke uitwerking van het gelijkheidsbeginsel zoals die in dat arrest gegeven is. De voorzieningenrechter heeft naar ons oordeel ook terecht doorslaggevende betekenis toegekend aan het vertrouwensbeginsel. De motivering van de voorzieningenrechter had daarentegen eenvoudiger / begrijpelijker gekund door het vereiste van de gekwalificeerde schending achterwege te laten, maar het te laten bij een afweging tussen deze twee beginselen. De omstandigheid dat de gemeente vijf jaar geleden nog niet op de hoogte kon zijn van de thans geldende regels uit het Didam-arrest, was wat ons betreft een voldoende motivatie geweest voor het oordeel dat er meer gewicht moet worden toegekend aan het vertrouwensbeginsel.
Mocht u naar aanleiding van deze blog of het Didam-arrest vragen hebben, neem dan gerust contact met ons op. Wij helpen u graag.
Tags: didamarrest
Lees verder
29.07.2022 | Michelle van Bindsbergen - 0 reactie(s)
Veel gemeenten worstelen met de toepassing van het Didam-arrest. Zo ook de gemeente Zevenaar, blijkt uit een recente uitspraak van de Rechtbank Gelderland.
Wat is er aan de hand?
De gemeente Zevenaar heeft 23 kavels aangeboden door middel van meerdere uitgifteprocedures. In deze uitgifteprocedures is de rangorde van geïnteresseerde kopers door de gemeente vastgesteld aan de hand van het moment van inschrijving. De gemeente heeft aan de geïnteresseerde kopers de rangschikking bekend gemaakt. De koopovereenkomsten lagen klaar om ondertekend te worden.
Vervolgens is de gemeente naar aanleiding van het tussentijds gepubliceerde Didam-arrest van mening dat deze uitgifteprocedures in strijd zijn met het gelijkheidsbeginsel. De gemeente staakt de werking van voornoemde uitgifteprocedures en maakt kenbaar een andere uitgifteprocedure te willen organiseren. In deze nieuwe procedure wordt de rangorde niet vastgesteld op basis van het moment van inschrijving, maar op basis van een loting. Deze nieuwe procedure wordt hierna aangeduid als uitgifteprocedure op basis van loting.
Geïnteresseerde kopers die op basis van de eerdere uitgifteprocedures (op basis van het moment van inschrijving) in aanmerking kwamen voor een kavel, maar door de nieuwe procedure daar niet meer zeker van zijn, zijn een procedure gestart bij de rechtbank. In die procedure vorderen zij allereerst een voorlopige voorziening op grond waarvan de gemeente – tijdens de duur van procedure - de nieuwe uitgifteprocedure op basis van loting niet mag organiseren.
Is de uitgifteprocedure op basis van moment van inschrijving van de gemeente Zevenaar in strijd met het Didam-arrest?
Het voorlopige oordeel van de rechtbank Gelderland is dat het uitgeven van gemeentelijke grond op basis van het moment van inschrijving niet in strijd is met het Didam-arrest. Deze regel is namelijk toetsbaar en transparant, omdat alle inschrijvingen zijn bijgehouden in een lijst. Het is waarneembaar wie zich op welk moment heeft ingeschreven. Bovendien is deze spelregel volgens de rechtbank redelijk, omdat de gemeente op die manier tegemoet komt aan de wensen en belangen van geïnteresseerde kopers die al heel lang en heel graag in de gemeente willen (blijven) wonen.
Heeft de gemeente onrechtmatig gehandeld door het afbreken van de eerdere uitgifteprocedures?
De geïnteresseerde kopers mochten er gerechtvaardigd op vertrouwen dat er een koopovereenkomst tot stand zou komen. Het ondertekenen van de koopovereenkomst was enkel nog een formaliteit, omdat partijen niet meer konden onderhandelen over de inhoud van de koopovereenkomst. Kortom, de gemeente had de uitgifteprocedure niet mogen staken. Doordat de gemeente de procedure ten onrechte heeft gestaakt, is het voorlopig oordeel dat zij onrechtmatig handelt jegens de geïnteresseerde kopers.
De rechtbank concludeert voor dit moment dat het de gemeente verboden is om de nieuwe uitgifteprocedure te starten, totdat de rechtbank uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure. In de bodemprocedure staat de vordering tot toewijzing van kavels conform de eerste uitgifteprocedures, dus uitgifte op basis van moment van inschrijving, centraal.
Meer weten?
Twijfelt u als gemeente of u in strijd handelt met het gelijkheidsbeginsel? Of wilt u als particulier/projectontwikkelaar weten of de gemeente in strijd handelt met het Didam-arrest? Neem dan gerust contact met ons op.
Tags: didamarrest
Lees verder
27.07.2022 | Maarten Korthuis - 0 reactie(s)
Per 1 augustus a.s. veranderen de regels over nevenwerkzaamhedenbedingen, de kosten van verplichte scholing, voorspelbaarheid van arbeidspatronen en bijvoorbeeld de informatieverstrekking van werkgevers aan werknemers. Op die dag zet Nederland de Richtlijn betreffende Transparante en Voorspelbare Arbeidsvoorwaarden in de EU (PbEU 2019, L 186;) om in wetgeving.
Waarom?
Het doel van de EU-richtlijn is arbeidsvoorwaarden voor werknemers te verbeteren door deze transparanter en beter voorspelbaar te maken. De in te voeren veranderingen hebben in de regel directe werking. Dat betekent dat de nieuwe wettelijke regels, per 1 augustus 2022, doorgaans direct van toepassing zijn op (lopende) arbeidsovereenkomsten.
Wat verandert er?
De meest in het oog springende veranderingen zijn:
1. Nietigheid nevenwerkzaamhedenbeding
Een verbod op het verrichten van werkzaamheden buiten de reguliere werktijd is vanaf 1 augustus a.s. in principe nietig. Dat geldt ook als het mogen verrichten van nevenwerkzaamheden slechts kan plaatsvinden, als de werkgever daarvoor toestemming verleent. Van nietigheid is echter geen sprake als een nevenwerkzaamhedenbeding gerechtvaardigd kan worden door objectieve redenen. Objectieve redenen zijn onder andere: gezondheid, veiligheid, de bescherming van vertrouwelijkheid van bedrijfsinformatie, het vermijden van belangenconflicten of de integriteit van overheidsdiensten. Andere omstandigheden die een uitzondering vormen zijn denkbaar.
Het is niet vereist dat in de arbeidsovereenkomst de rechtvaardigingsgronden worden vermeld. Voor arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd en bepaalde tijd gelden geen verschillende regels.
Rechtvaardigingsgronden dienen aanwezig te zijn wanneer een werkgever zich op het nevenwerkzaamhedenbeding beroept. Als een werknemer het niet eens is met rechtvaardigingsgrond(en) van de werkgever, om een werknemer aan een nevenwerkzaamhedenbeding te houden, kan een werknemer de kantonrechter om een oordeel vragen.
2. Kosten verplichte scholing
Scholing van werknemers om het werk, waarvoor ze zijn aangenomen te kunnen verrichten, dient door werkgevers kosteloos te worden verstrekt. Deze regel geldt slechts voor zover een werkgever daartoe verplicht is op grond van
- toepasselijk (EU) Unierecht;
- toepasselijk nationaal recht;
- een cao of
- een regeling door of namens een bevoegd bestuursorgaan.
Voor scholing die niet op één van de bovenstaande gronden verplicht is, geldt de verplichting tot kosteloze verstrekking niet.
Voor zover mogelijk dient bedoelde scholing tijdens werktijd plaats te vinden. De scholingsuren worden dan als arbeidstijd beschouwd. Onder kosten die voor rekening van de werkgever komen vallen bijvoorbeeld reiskosten, boeken, ander studiemateriaal en examengelden. De verplichting tot het kosteloos aanbieden van scholing geldt niet voor werknemers die doorgaans minder dan vier dagen per week uitsluitend of nagenoeg uitsluitend huishoudelijke werkzaamheden voor andere mensen verrichten. Onder die werkzaamheden valt ook het verlenen van zorg aan (de) leden van het huishouden.
Een beding dat een werknemer verplicht kosten van verplichte scholing bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst terug te betalen of waarbij deze kosten kunnen worden verrekend is bij het inwerking treden van de wet met onmiddellijke ingang nietig. Ook bestaande bedingen worden daardoor getroffen.
3. Onvoorspelbaar werkpatroon
Als het arbeidspatroon van een werknemer onvoorspelbaar (niet vooraf bekend|) is, kan de werknemer alleen verplicht worden te werken op van te voren overeengekomen referentiedagen en -uren. Een werknemer mag weigeren te komen werken op niet van te voren overeengekomen referentiedagen en -uren. De referentiedagen en -uren dienen bij de start van de arbeidsovereenkomst aan de werknemer te worden verstrekt.
In geval sprake is van een onvoorspelbaar werkpatroon kan de werknemer het verrichten van arbeid weigeren als de werkgever (te) kort van te voren de werknemer verzoekt te komen werken. In de regel dient een verzoek tenminste vier dagen voor het verrichten van het werk te worden gedaan. Bij CAO kan deze periode worden bekort.
4. Informatie plichten van de werkgever
De op grond van artikel 7: 655 BW voor werkgevers geldende informatieverplichting (in arbeidsovereenkomsten) jegens werknemers wordt uitgebreid, onder meer op de navolgende onderdelen.
Als een werknemer zijn werk niet (hoofdzakelijk) op een vaste plaats verricht dient de werkgever in de arbeidsovereenkomst te vermelden dat
- de werknemer zijn arbeid op verschillende plaatsen zal verrichten of
- vrij is zijn arbeidsplaats zelf te bepalen.
De werkgever dient de werknemer te informeren over de duur van betaald verlof waarop een werknemer aanspraak kan maken en de wijze van berekening. Het gaat niet alleen om vakantieverlof, maar ook bijvoorbeeld om ouderschapsverlof of verhuisverlof.
De werkgever behoort de werknemer te informeren over procedurele aspecten rond de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en bijvoorbeeld over de wijze van vaststelling van een opzegtermijn.
Indien van toepassing dient een werknemer geïnformeerd te worden over een door de werkgever geboden recht op scholing.
Als sprake is van een proeftijd dient de werknemer over de duur en voorwaarden geïnformeerd te worden.
Een werkgever is niet verplicht uit eigen beweging de nieuwe informatieverplichtingen in bestaande arbeidsovereenkomsten te verwerken. Voor bestaande arbeidsovereenkomsten geldt, dat de nieuwe verplicht te verstrekken informatie wel binnen een maand na een verzoek daartoe van een werknemer dient te worden verstrekt.
Meer weten?
Mocht u meer willen weten over de invoering van de bepalingen van de Richtlijn Transparante arbeidsvoorwaarden dan kunt u vanzelfsprekend met één van onze advocaten arbeidsrecht contact opnemen.
Lees verder
04.07.2022 | Tom Gilsing - 0 reactie(s)
Een VvE gaat soms zijn boekje te buiten. Zo ook de kwestie over het plaatsen van een collectieve waterontharder. Een VvE nam het besluit om een collectieve waterontharder te plaatsen en de leasekosten daarvan om te slaan via de maandelijkse bijdragen van de appartementseigenaren. Het bestuur van de VvE heeft dit besluit uitgevoerd. Helaas voor deze VvE was 1 appartementseigenaar het daar niet mee eens. Deze appartementseigenaar is een gerechtelijke procedure gestart en de Rechtbank Den Haag stelde hem grotendeels in het gelijk.
De VvE is veroordeeld om het appartement van deze eigenaar weer rechtstreeks aan te sluiten op het openbare waternet van Evides. Daarnaast heeft de rechtbank het besluit van de VvE nietig verklaard. Het besluit bestaat dus niet meer. De VvE heeft daarmee een nieuw probleem dat zij moet oplossen, want de grondslag voor het omslaan van de leasekosten over de eigenaren is komen te vervallen.
Wat ging er mis?
Wat ging er volgens de rechtbank mis bij deze VvE? En belangrijker, hoe voorkomen andere VvE’s dat zij in een soortgelijke situatie terechtkomen? Het antwoord ligt bij het wettelijke en het statutaire doel van de VvE en de taken die daaruit voortvloeien.
Vrijwel alle VvE’s hebben uitsluitend tot doel om:
het beheer te voeren over de gemeenschappelijke gedeelten en zaken van het complex
een reservefonds in stand te houden
toe te zien op nakoming van verplichtingen uit het splitsingsreglement en de wet
het behartigen van de gemeenschappelijke belangen van de eigenaars als zodanig
Eenvoudig gezegd is de VvE alleen maar bevoegd om handelingen te verrichten die binnen haar doelomschrijving vallen. Een VvE-besluit dat buiten de doelomschrijving valt is nietig en mag dus niet worden uitgevoerd door het bestuur.
In de hierboven aangehaalde uitspraak, oordeelde de Rechtbank Den Haag dat de waterontharder geen gemeenschappelijke zaak was, omdat de waterontharder water onthardt dat voornamelijk bestemd is voor privégebruik door de individuele appartementseigenaars.
Bovendien is het ontharden van water dat bestemd is voor privégebruik in de appartementen geen gemeenschappelijk belang van de eigenaars aldus de rechtbank.
Conclusie
Kortom, deze uitspraak benadrukt maar weer dat een VvE goed in het oog moet houden wat haar statutaire doel is en welk takenpakket daaruit voortvloeit. Het ligt vooral op de weg van het bestuur en de beheerder van de VvE om dit als aandachtspunt naar voren te brengen in de voorbereiding van een door de vergadering van eigenaars te nemen besluit. Daarbij gaat het natuurlijk niet alleen om waterontharders. Het gaat kortweg om alle plannen en activiteiten waarvoor middelen van de VvE worden ingezet.
Meer weten? Neem dan gerust contact op met Tom Gilsing. Hij helpt u graag verder.
Tags: huurrecht, appartementsrecht, vve
Lees verder
06.05.2022 | Michelle van Bindsbergen - 0 reactie(s)
In de vorige blog is het Didam-arrest besproken. In voornoemd arrest heeft de Hoge Raad uitleg gegeven over de werking van het gelijkheidsbeginsel in situaties dat een overheid een koopovereenkomst sluit. Inmiddels zijn er enkele uitspraken van de rechtbank waarin meer duidelijkheid wordt gegeven over de toepassing van dit veelbesproken arrest van de Hoge Raad. In deze blog staan wij kort stil bij twee uitspraken.
Gelijkheidsbeginsel
In de vorige blog is onder andere stil gestaan bij de vraag welke gevolgen het Didam-arrest heeft voor reeds gesloten overeenkomsten met de overheid waarin het gelijkheidsbeginsel, in het licht van het Didam-arrest, mogelijk geschonden is. In een recente uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland wordt op deze vraag ingegaan.
Volgens de rechtbank is de gemeente op grond van de wet altijd al gebonden geweest aan het gelijkheidsbeginsel. In het Didam-arrest kleurt de Hoge Raad het gelijkheidsbeginsel (slechts) nader in door te bepalen dat de overheid bij de verkoop van onroerend goed potentiële belangstellenden gelijke kansen moet bieden. Voor het bieden van gelijke kansen dient de gemeente een selectieprocedure te organiseren met betrekking tot de beschikbaarheid van de grond, het tijdschema en de toe te passen selectiecriteria. Deze toelichting in het Didam-arrest betreft een nadere concretisering van het reeds bestaande gelijkheidsbeginsel en kan volgens de rechtbank dan ook niet worden gezien als nieuwe regelgeving. De gemeente had, ook op het moment dat het Didam-arrest nog niet bekend was, dienen te handelen overeenkomstig de uitleg die in het Didam-arrest aan het gelijkheidsbeginsel is gegeven.
Uitzondering: één gegadigde
Een tweede uitspraak waarin het Didam-arrest is toegepast betreft een uitspraak van de Rechtbank Gelderland. In deze zaak wordt ingegaan op de uitzondering op voornoemde regel, zoals de Hoge Raad (ook) heeft aangenomen in het Didam-arrest. Deze uitzondering houdt in dat de gemeente niet verplicht is mededingingsruimte te bieden als vanaf het begin vaststaat (of als de gemeente redelijkerwijs mag verwachten) dat op grond van objectieve, toetsbare en redelijke criteria, slechts één belangstellende in aanmerking komt voor de aankoop van een onroerende zaak.
In deze zaak van de Rechtbank Gelderland gaat het kort gezegd om het volgende. De gemeente heeft, na een eerdere mislukte poging tot verkoop van een bouwkavel, besloten de bouwkavel opnieuw in de verkoop aan te bieden. Aanleiding hiervoor is dat een belangstellende zich heeft gemeld voor deze kavel. De gemeente biedt de kavel opnieuw aan door middel van een openbare verkoopprocedure. Tijdens de procedure blijkt ineens dat er meerdere belangstellenden zijn voor de kavel. De gemeente sluit een koopovereenkomst met de hoogste bieder onder voorbehoud van goedkeuring van de gemeenteraad. De gemeenteraad wenst echter geen koopovereenkomst te sluiten met de hoogste bieder, maar met de belangstellende die zich al had gemeld voordat de bouwkavel officieel voor de tweede keer in de verkoop kwam (hetgeen de aanleiding was om de kavel opnieuw in de verkoop te zetten). De gemeenteraad onthoudt haar goedkeuring voor de koopovereenkomst met de hoogste bieder. De hoogste bieder is het hier niet mee eens, nu hij had voldaan aan alle voorwaarden van de gemeente en hij bovendien het hoogste bod had uitgebracht. De gemeenteraad had volgens hem dan ook geen legitieme reden om de goedkeuring te onthouden. De hoogste bieder vordert in deze procedure dan ook nakoming van de reeds gesloten koopovereenkomst.
De rechtbank stelt zich allereerst op het standpunt dat de gemeente geen openbare verkoopprocedure had hoeven organiseren, omdat bij voorbaat vaststond of redelijkerwijs mocht worden aangenomen dat slechts één serieuze belangstellende in aanmerking kwam voor de verkoop van de kavel. De kavel was namelijk al eerder in de verkoop aangeboden en daarvoor hadden zich geen belangstellenden gemeld, waardoor de uitzonderingssituatie van toepassing had kunnen zijn. Echter, nu er toch een openbare verkoopprocedure heeft plaatsgevonden, is vast komen te staan dat er wel meer belangstellenden voor de kavel zijn, zodat geen sprake meer is van de uitzonderingssituatie. Gegeven het aantal belangstellenden stond het de gemeenteraad niet vrij om haar goedkeuring te onthouden, omdat zij daarmee in strijd handelt met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank oordeelt dat de gemeente de oorspronkelijke overeenkomst moet nakomen en de kavel moet leveren aan de hoogste bieder.
Meer weten?
Wilt u weten wat het gevolg is van een overeenkomst die al voor het Didam-arrest is gesloten? Of twijfelt u of er sprake is van de uitzonderingssituatie? Neem dan gerust contact met ons op.
Lees verder
25.04.2022 | Tom Gilsing - 0 reactie(s)
In mijn vorige blog heb ik omschreven dat bij transformatie van vastgoed onbewust een illegaal privaat elektriciteitsnet kan worden gerealiseerd. Bij het ontwerp van een warmtevoorziening geldt een soortgelijk risico. Als meerdere woningen of bedrijfsruimten zijn aangesloten op 1 verwarmingsinstallatie, is in de regel de Warmtewet van toepassing. De persoon die de warmte aan die woningen of bedrijfsruimten levert, is leverancier in de zin van de Warmtewet en daarmee gebonden aan wettelijke taken en verplichtingen. Dit kan behoorlijke problemen opleveren als hier in de ontwikkelingsfase geen rekening mee is gehouden.
Een voorbeeld uit de praktijk
Een kerkgebouw wordt getransformeerd tot woonappartementen. De ontwikkelaar kiest voor een collectieve verwarmingsvoorziening waarmee alle appartementen worden verwarmd. Daarnaast regelt de ontwikkelaar dat een Vereniging van Eigenaars (VvE) wordt opgericht voor het beheer van het gebouw, waaronder de verwarmingsinstallatie.
Gevolg
In bovenstaande situatie is de VvE leverancier in de zin van de Warmtewet. Samengevat is de VvE in ieder geval verplicht om het warmteverbruik per appartement vast te stellen en af te rekenen conform de Warmtewet. Hierbij is het goed te weten dat de wet zowel technische als administratieve taken en plichten oplegt. Als daar geen rekening mee is gehouden door de ontwikkelaar, dan bestaat het risico dat de installatie en de administratie achteraf aangepast moeten worden. Naast juridische geschillen kan dat ook de nodige kosten meebrengen.
Nog anders wordt het als de ontwikkelaar of een (technisch) dienstverlener de verwarmingsinstallatie in beheer krijgt en op grond van de Warmtewet leverancier is. In dat geval legt de Warmtewet namelijk nog veel meer taken en verplichtingen op, zoals de plicht om contracten te sluiten met de verbruikers, een storingsregistratie bij te houden en ten hoogste de door ACM vastgestelde maximumtarieven door te berekenen aan verbruikers.
De taken en plichten die voortvloeien uit Warmtewet zijn van dwingend recht. Dat betekent dat partijen juridisch gezien geen andere keus hebben dan de Warmtewet na te leven. Toch kunnen in de praktijk situaties bestaan waarin een VvE (of een andere warmteleverancier) lange tijd warmte levert zonder zich zelfs maar bewust te zijn van het wettelijke takenpakket. Dat gaat meestal goed, totdat een bewoner klaagt over de aan hem doorberekende kosten. Als het eenmaal zover is, dan zijn de hersteltrajecten vaak kostbaar en tijdrovend.
Problemen en kosten voorkomen
Denk niet alleen na over de technische aspecten van de warmtevoorziening, maar denk ook tijdig na over de juridische aspecten. Als hoofdregel kunt u aanhouden dat de Warmtewet van toepassing is, als meerdere woningen en/of bedrijfsruimten op dezelfde verwarmingsinstallatie zijn aangesloten.
Tot slot is het goed te beseffen dat dit vraagstuk niet alleen bij transformatie van grote gebouwen speelt. Het vraagstuk is ook relevant bij nieuwbouwprojecten, transformatie of renovatie van recreatieparken, splitsing van boerderijen, transformatie van kantoorpanden en ga zo maar door.
Meer informatie?
Wilt u meer informatie over dit onderwerp, neemt u dan gerust contact met mij op. Dat geldt ook voor eigenaren en huurders die het vermoeden hebben dat de Warmtewet ten onrechte niet wordt gehanteerd.
Lees verder
08.04.2022 | Tom Gilsing - 0 reactie(s)
Aangejaagd door een woningtekort worden kantoren en maatschappelijk vastgoed steeds vaker getransformeerd tot woonappartementen. Deze appartementen moeten worden aangesloten op een elektriciteitsnet. Het is belangrijk om voor de aanleg van het net vast te stellen, dat geen illegaal privaat net wordt gerealiseerd. Daarmee voorkomt u langlopende geschillen, hersteltrajecten en hoge kosten.
Een voorbeeld uit de praktijk
Een kantoorgebouw wordt getransformeerd tot woonappartementen. Het bestaande gebouw heeft 1 aansluiting op het elektriciteitsnet van de regionale netbeheerder. Achter deze aansluiting wordt door de ontwikkelaar bekabeling gelegd waarop alle woonappartementen worden aangesloten. Bij ieder appartement wordt een tussenmeter geplaatst. Op basis van het daarmee gemeten elektriciteitsverbruik worden kosten aan de desbetreffende appartementseigenaren in rekening gebracht (door de ontwikkelaar of door de Vereniging van Eigenaars).
Gevolg
In bovenstaande situatie heeft de ontwikkelaar een illegaal privaat elektriciteitsnet gecreëerd. De situatie is in strijd met de wet, want het is de ontwikkelaar (of op een later moment de VvE) wettelijk verboden om:
1. het gecreëerde net te beheren;
2. elektriciteit (door) te leveren aan particulieren.
Hoewel de omschreven situatie wettelijk verboden is, blijven dit soort situaties in de praktijk vaak langere tijd geruisloos bestaan. Totdat een bewoner klaagt over de aan hem doorberekende elektriciteitskosten of totdat er technische problemen met het net ontstaan. Iedere bewoner of appartementseigenaar kan de Autoriteit Consument en Markt (ACM) benaderen met een verzoek tot handhaving. Een gerechtelijke procedure tegen de ontwikkelaar of de VvE met de inzet de onrechtmatige situatie ongedaan te maken is in veel gevallen ook een optie.
In theorie kan de ontwikkelaar in dat geval proberen om het onrechtmatige karakter weg te nemen door ACM te vragen om ontheffing te verlenen, op grond waarvan de ontwikkelaar alsnog bevoegd is het net zelf te beheren. Het net wordt dan wettelijk gezien een “Gesloten Distributie Systeem”. In het gegeven voorbeeld is dat geen optie. Aan ontheffing zijn strenge voorwaarden verbonden, waaronder de eis dat het niet is toegestaan om huishoudelijke afnemers van elektriciteit te voorzien.
De ontwikkelaar kan ook proberen om het door hem gerealiseerde net over te dragen aan de regionale netbeheerder, maar in veel gevallen is dat – vanwege de technische eigenschappen van het net – ook geen optie. In de praktijk blijft daarom vaak als enige optie over, dat de regionale netbeheerder zijn elektriciteitsnet verder uitrolt en in ieder woonappartement een nieuwe aansluiting plaatst. Dat is kostbaar, brengt de nodige bouwwerkzaamheden met bijhorende overlast met zich mee en vaak zijn de betrokken partijen het niet eens wie al deze kosten moet betalen. De hersteltrajecten nemen bovendien veel tijd in beslag.
Problemen en kosten voorkomen
Denk niet alleen na over de technische aspecten van de energievoorziening, maar denk ook tijdig na over de juridische aspecten. Als hoofdregel kunt u aanhouden: elke woning (elk WOZ-object) heeft zijn eigen aansluiting op het regionale elektriciteitsnet. Maar let op, er zijn uitzonderingen mogelijk.
Tot slot is het goed te beseffen dat dit vraagstuk niet alleen bij transformatie van grote gebouwen speelt. Het vraagstuk is ook relevant bij nieuwbouwprojecten, transformatie of renovatie van recreatieparken, splitsing van boerderijen, kerkgebouwen en ga zo maar door.
Meer informatie?
Wilt u meer informatie over dit onderwerp, neemt u dan gerust contact met mij op. Dat geldt ook voor woningeigenaren die het vermoeden hebben dat de woning op een illegaal net is aangesloten en daar iets aan willen doen.
Tags: vastgoed, energierecht, appartementsrecht
Lees verder
11.03.2022 | Maarten Korthuis - 4 reactie(s)
Een ziekmelding, na indiening van een ontslagaanvraag, die wordt afgewezen door het UWV, leidt volgens de Hoge Raad (zie ECLI:NL:HR:2022:276) niet tot een ontslagverbod bij ziekte in de (vervolg-) ontbindingsprocedure bij de kantonrechter.
Wat was er aan de hand?
Wanneer een werknemer zich ziek meldt, nadat een ontslagvergunning wegens bedrijfseconomische omstandigheden (BEO) is ingediend, geldt het ontslagverbod bij ziekte niet. Dat betekent dat wanneer een werknemer ziek wordt na de aanvraag van een ontslagvergunning, de werkgever de arbeidsovereenkomst bij een verleende ontslagvergunning kan opzeggen.
Sinds de inwerkingtreding van de WWZ kan een werkgever wanneer een ontslagvergunning op BEO door het UWV is afgewezen, een ontbindingsverzoek indienen bij de kantonrechter. Voor de inwerkingtreding van de WWZ kon dat niet. De vraag was of in die ontbindingsprocedure het ontslagverbod bij ziekte wel zou gelden, als een werknemer zich ziek gemeld had, na de aanvraag van een ontslagvergunning, welke aanvraag door het UWV werd geweigerd, maar voor de start van de ontbindingsprocedure. De lagere rechtspraak was verdeeld. Sommige kantonrechters oordeelden, dat wanneer een werknemer zich ziek had gemeld voor de start van de ontbindingsprocedure, het ontslagverbod bij ziekte aan ontbinding in de weg stond.
Zie bijvoorbeeld:
Ktr. Leeuwarden 5 februari 2021, ECLI:NL:RBNNE:2021;
Ktr. Rotterdam 27 november 2015, ECLI:NL:RBROT:2015:8706;
Ktr. Roermond 29 juni 2018, ECLI:NL:RBLIM:2018:6201.
Andere kantonrechters oordeelden het tegenovergestelde. Zie bijvoorbeeld:
Ktr. Nijmegen 6 juli 2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:5388;
Ktr. Haarlem 29 september 2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:10655;
Ktr. Roermond 30 januari 2018, ECLI:NL:RBLIM:2018:947.
De Hoge Raad heeft de knoop nu doorgehakt en geoordeeld dat een ziekmelding na indiening van een verzoek tot een ontslagvergunning bij het UWV, niet in de weg staat aan ontbinding van de arbeidsovereenkomst in een vervolgprocedure, na afwijzing van de ontslagvergunning.
Waarom?
Het belangrijkste argument van de Hoge Raad in deze uitspraak is, dat oneigenlijk gebruik van het opzegverbod tijdens ziekte dient te worden voorkomen. Wanneer een ziekmelding plaatsvindt in de periode tussen de ontslagaanvraag en het ontbindingsverzoek, zou dat tot gevolg hebben dat een ontbindingsverzoek wegens BEO niet kan worden toegewezen. Dat laat ruimte voor ziekmeldingen op oneigenlijke gronden, die dus uitsluitend gericht zijn op afwijzing van het ontbindingsverzoek. Daarbij komt dat de procedure bij het UWV en de kantonrechter nauw met elkaar zijn verbonden. Die nauwe band is een gevolg van een samenstel van regels die kort gezegd betekenen:
a) dat ontbinding door de kantonrechter vanwege BEO slechts mogelijk is na het doorlopen van de ontslagprocedure bij het UWV;
b) tegen de beslissing van het UWV geen beroep bij de bestuursrechter mogelijk is;
c) het ontbindingsverzoek bij de kantonrechter slechts binnen twee maanden na weigering van de ontslagvergunning kan worden ingediend en
d) de kantonrechter het verzoek tot ontslag aan dezelfde criteria toetst als het UWV.
Volgens de Hoge Raad volgt hij de bedoeling van de (WWZ-)wetgever. De Hoge Raad is van mening dat het tegengaan van oneigenlijk gebruik van een ziekmelding zwaarder weegt, dan andere argumenten.
Goed nieuws voor werkgevers die willen reorganiseren:
Het oordeel van de Hoge Raad is gunstig voor reorganiserende werkgevers. Het ontslagverbod bij ziekte staat niet aan ontbinding in de weg, wanneer geen ontslagvergunning is toegekend, nadat een werknemer zich ziek had gemeld na indiening van het verzoek tot een ontslagvergunning.
Wilt u meer weten over bijvoorbeeld ontslagprocedures bij het UWV, neem dan gerust contact met ons op. Wij helpen u graag.
Tags: Arbeidsrecht
Lees verder
22.02.2022 | Michelle van Bindsbergen - 0 reactie(s)
Recent heeft de Hoge Raad in een zaak tussen een projectontwikkelaar en de gemeente Montferland geoordeeld dat de overheid bij de verkoop van onroerende zaken gelegenheid moet bieden aan (potentiële) belangstellenden om mee te doen aan de onderhandelingen. Het gelijkheidsbeginsel wordt verder door de Hoge Raad uitgelegd, waardoor de contractsvrijheid van de overheid wordt beperkt. Hieronder bespreken wij kort de belangrijkste wijzigingen voor de vastgoedpraktijk.
Hoe was het?
Het staat de overheid in beginsel vrij om te bepalen met wie zij een koopovereenkomst sluit en onder welke voorwaarden. Wel moet de overheid hierbij de beginselen van behoorlijk bestuur in acht te nemen, zoals het vertrouwensbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. Dat de overheid bij (privaatrechtelijke) verkoop van haar grond is gebonden aan het gelijkheidsbeginsel is op zichzelf dus niets nieuws. Het gelijkheidsbeginsel houdt in dat de overheid vergelijkbare gevallen gelijk zal behandelen. In de praktijk wordt – zoals volgt uit deze zaak – niet altijd overeenkomstig het gelijkheidsbeginsel gehandeld. Bijvoorbeeld doordat de overheid één belangstellende meer informatie verstrekt dan een ander, of exclusief met één partij gaat kijken naar de mogelijkheden. De toetsing aan het gelijkheidsbeginsel vindt dan pas plaats op het moment dat een benadeelde stelt dat het gelijkheidsbeginsel is geschaad.
Hoe is het nu?
Nieuw is de contextuele uitleg van het gelijkheidsbeginsel. Volgens de Hoge Raad vloeit uit het gelijkheidsbeginsel (ook) voort dat de overheid gelijke kansen moet bieden en dus mededingingsruimte moet bieden aan (potentiële) belangstellenden. Om gelijke kansen te kunnen realiseren, moet de overheid transparant handelen met betrekking tot de beschikbaarheid van de onroerende zaak, de selectieprocedure, het tijdschema en de toe te passen objectieve selectiecriteria. Doordat de overheid haar selectieprocedure tijdig bekend maakt, hebben belangstellende allen dezelfde informatie en in beginsel gelijke kansen. In plaats van een toetsing achteraf, wordt het gelijkheidsbeginsel vanaf aanvang van het verkooptraject een belangrijk uitgangspunt, zodat beter gewaarborgd wordt dat de overheid handelt in lijn met dit beginsel.
De Hoge Raad heeft wel een uitzondering gemaakt op de hiervoor genoemde procedure. De overheid hoeft namelijk geen mededingingsruimte te bieden als vanaf het begin vaststaat (of als de overheid redelijkerwijs mag verwachten) dat op grond van objectieve, toetsbare en redelijke criteria, slechts één belangstellende in aanmerking komt voor de aankoop van de onroerende zaak. De overheid dient daaraan voorafgaand echter wel haar voornemen tot verkoop van de onroerende zaak tijdig bekend te maken zodat een ieder daarvan kennis kan nemen. Tot slot moet de overheid in die situatie goed kunnen motiveren waarom naar haar oordeel vaststaat dat de uitzondering van toepassing is.
Meer weten?
Bent u in onderhandeling als overheid of juist als potentiële koper van de overheid en wilt u weten wat het gevolg is voor reeds gesloten en nog te sluiten overeenkomsten? En wilt u bijvoorbeeld weten of de onderhandelingen goed zijn verlopen, of dat er alsnog mededingingsruimte moet worden geboden? Neem dan gerust contact met ons op.
Tags: vastgoed, overheid, koopovereenkomst
Lees verder
15.02.2022 | Annemieke Wiltink - 0 reactie(s)
Ze zijn zeldzaam: uitspraken waarbij wordt geoordeeld dat een werknemer bewust roekeloos handelende, bij het bedrijfsongeval dat hem of haar overkwam. Maar het gebeurde. Een en ander is beschreven in een uitspraak van 25 januari 2022 van de rechtbank Overijssel (ECLI:NL:RBOVE:2022:286).
Wat was er aan de hand?
De werknemer heeft de werkgever voor gevolgen van een bedrijfsongeval -wegens schending van de zorgplicht uit hoofde van artikel 7:658 BW- aansprakelijk gesteld. Hij was werkzaam op het dak van een manege waar werkzaamheden aan een lichtstraat moesten worden uitgevoerd. Daarbij was hij met een harnasgordel met een lange vallijn gekoppeld aan een over het dak gespannen kabel. De aangelijnde werknemer kon het dak dus gezekerd belopen en had daarnaast (via zijn eigen vallijn) ook nog een paar meter ruimte rondom zich om gezekerd te manoeuvreren. Op enig moment heeft de werknemer zijn vallijn losgekoppeld van de kabel, is een paar passen achteruit gelopen en is vervolgens door een lichtdoorlatende dakplaat heen zeven meter naar beneden gevallen, met letsel tot gevolg.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werkgever adequate maatregelen en voorzieningen heeft getroffen inzake het werken op hoogte en ter voorkoming van de verwezenlijking van valrisico’s: het in kaart gebracht zijn van de risico’s als onderdeel van de RI&E (deel 3), toolboxmeetings (o.a. over de gevaren van werken op een hellend dak), het op dit werk toegespitste inventariseren van de risico’s op meerdere momenten voorafgaand aan de werkzaamheden, voor het laatst op de dag waarop het werk ging starten voorafgaand aan het werk zelf en het voorzien in (technische) voorzieningen (aanlijnkabels, loopplanken, harnasgordels met vallijn) met instructies hierover.
Daarnaast heeft de kantonrechter betekenis toegekend aan de beslissing van de Inspectie SZW waarin is gemotiveerd waarom aan de werkgever geen boete wordt opgelegd hoewel de Arbeidsinspecteur aanvankelijk een overtreding van de Arbeidsomstandighedenbesluit signaleerde. De motivering van die beslissing luidde als volgt:
“Uit het boeterapport is gebleken dat u de risico’s van de werkzaamheden waarbij de overtreding zich heeft voorgedaan voldoende had geïnventariseerd, een veilige werkwijze had ontwikkeld die voldeed aan de vereisten van de Arbeidsomstandighedenwetgeving, deugdelijke, voor de arbeid geschikte, arbeidsmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking had gesteld en de verdere maatregelen had getroffen en dat uw werknemer adequaat was geïnstrueerd. Tevens is gebleken dat door u adequaat werd toegezien op de naleving van gegeven instructies. Dit betekent dat de geconstateerde overtreding van artikel 3.16, lid 5 van het Arbeidsomstandighedenbesluit u in dit geval niet verwijtbaar is.Derhalve ontbreekt de grond voor het opleggen van een boete.”
Tot slot is overwogen dat de werknemer ervaren was en goed geïnstrueerd: hij wist dat het werk aangelijnd moest worden gedaan. Niet valt in te zien -zo overwoog de kantonrechter- dat de werknemer zich niet bewust is geweest van de risico’s en gevaren die het werken op een hoog en hellen dak meebrengt. Daarnaast moet worden aangenomen dat hij de situatie ter plaatse goed kende: hij had voorafgaand aan de start van het werk meegeholpen om de beveiligingsvoorzieningen op het dak aan te brengen. Verder heeft hij aangegeven dat de kans op doorzakken bij dit soort al wat oudere dakbedekking groot is waarbij hij ook nog heeft opgemerkt dat een lichtdoorlatende plaat door ouderdom ‘bros’ wordt en dan ‘nog geen gereedschapskist kan dragen’.
Het voorgaande bracht de kantonrechter tot de conclusie dat de werknemer willens en wetens en zich bewust van het gevaar, in een situatie waarin daarvoor niet een dringende reden bestond of haast geboden was, zijn vallijn heeft losgekoppeld. Dat had hij gedaan met de intentie om vrijer te kunnen werken en te bewegen.
Voor het werk was dit niet nodig en was juist het tegendeel geboden. Dit handelen moest volgens de rechtbank worden aangemerkt als bewust roekeloos handelen van de werknemer. De gevolgen van dit handelen moeten dan ook, hoe verdrietig deze ook zijn, voor rekening van de werknemer blijven.
Meer weten?
Bent u ook benieuwd of u wel genoeg doet in het kader van uw zorgplicht als werkgever, of wilt u meer weten over een melding van een ongeval bij de Arbeidsinspectie, een mogelijke boete in dat kader of is u een ongeval op het werk overkomen? Neem dan vrijblijvend contact op met Annemieke Wiltink, bereikbaar op telefoonnummer 0314-375500.
Tags: verzekeringsrecht, aansprakelijkheidsrecht, bedrijfsongeval, zorgplicht
Lees verder
01.02.2022 | Maarten Korthuis - 0 reactie(s)
Een werknemer die een vervalst positief COVID 19 testbewijs aan zijn werkgever zond om de afzegging van een afspraak bij de bedrijfsarts te rechtvaardigen werd op staande voet ontslagen. “Terecht” oordeelde de kantonrechter Rotterdam (lees hier de hele uitspraak) onlangs.
Wat was er aan de hand?
Een werknemer had een oproep voor een afspraak bij de bedrijfsarts ontvangen, nadat hij zich enkele dagen daarvoor had ziekgemeld. Op de dag van de afspraak kwam de werknemer niet opdagen en had kort daarvoor de werkgever per e-mail onder meer bericht positief getest te zijn op corona. Als bewijs stuurde de werknemer (ongevraagd) een (vervalst) positief COVID 19 testbewijs mee.
De werkgever twijfelde aan het testbewijs, daar de geboortedatum op het testbewijs niet overeenstemde met de geboortedatum van de werknemer. De naam van de werknemer was verder in een ander lettertype vermeld dan het lettertype van de rest van het document. Naar aanleiding van de twijfels nodigde de werkgever de werknemer uit voor een gesprek. In het gesprek bevestigde de werknemer onder meer dat het positieve COVID-19 testbewijs echt was. Daarbij heeft de werknemer ook de testlocatie genoemd waar hij getest zou zijn. De testlocatie liet de werkgever vervolgens weten dat het testbewijs niet van haar afkomstig was. De werknemer is met de mededelingen van de testlocatie geconfronteerd. De werknemer bleef bij zijn eerdere mededeling dat het COVID 19 testbewijs dat hij aan de werkgever had gestuurd echt was. De werknemer werd vervolgens op staande voet ontslagen, met als reden onder meer het plegen van valsheid in geschrifte om te trachten de werkgever om de tuin te leiden en het niet nakomen re-integratieverplichtingen te verdoezelen.
Oordeel kantonrechter
De kantonrechter stelt voorop dat ontslag op staande voet slechts kan plaatsvinden als sprake is van zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van een werknemer, dat redelijkerwijs van de werkgever niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De omstandigheden van het geval dienen in onderling verband en in samenhang te worden beoordeeld. Daarbij spelen onder meer de ernst van de feiten en andere omstandigheden een rol.
Volgens de kantonrechter had de werknemer niet expliciet betwist dat hij valsheid in geschrifte had gepleegd met het COVID 19 testbewijs. Volgens de kantonrechter lag het op het pad van de werknemer toe te lichten waarom hij de vervalsing ontkende, terwijl de onregelmatigheden met het testbewijs serieus genoeg waren.
Het vervalsen van een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van een feit te dienen met het oogmerk het als echt en onvervalst te gebruiken is volgens de kantonrechter valsheid in geschrifte en strafbaar. Het zich schuldig maken aan een dergelijk misdrijf om te proberen een werkgever te misleiden maakt dat werknemer het vertrouwen van de werkgever onwaardig is geworden. Van de werkgever kan in redelijkheid, aldus de kantonrechter, niet verwacht worden dat hij de arbeidsovereenkomst in stand liet. De kantonrechter woog mee dat de werknemer kort in dienst was en dat hij bleef volharden in zijn standpunt dat het om een authentiek testbewijs ging. De werkgever was verder voldoende voortvarend te werk gegaan bij haar onderzoek en het vervolgens geven van ontslag op staande voet.
Verder oordeelde de kantonrechter dat de werkgever niet in strijd had gehandeld met de AVG, dan wel artikel 8 EVRM. Het vervalste COVID 19 testbewijs was geen onrechtmatig verkregen bewijs. Doorslaggevend achtte de kantonrechter dat de werknemer het vervalste COVID-19 testbewijs uit eigen beweging had verstrekt. Het delen met de COVID-testlocatie van het bewijs maakte het gebruik maken daarvan ook niet onrechtmatig. Daarbij woog met name mee dat volgens de werknemer het testcentrum met wie de werkgever het testbewijs deelde, dat bewijs volgens werknemer had afgegeven. Een minder verstrekkende wijze om de waarheid aan het licht te brengen was bovendien voor de werkgever niet aanwezig. Daarnaast woog mee dat de werknemer volhardde in de rechtsgeldigheid van het testbewijs, terwijl er voldoende aanknopingspunten waren op te twijfelen aan de echtheid.
Commentaar
De beschikking van de kantonrechter is verdedigbaar. Voldoende stond vast dat de werknemer uit eigen beweging een vervalst COVID 19 testbewijs aan de werkgever had gestuurd. Vaststond dat de werknemer tot tweemaal toe aangaf dat het COVID 19 testbewijs geldig was. Vaststond ook dat de werknemer een afspraak met de bedrijfsarts had afgezegd vanwege geveinsde besmetting met corona en zich daarmee niet hield aan de op hem rustende verplichtingen bij arbeidsongeschiktheid. Verder had de werkgever in voldoende mate onderzoek gepleegd en snel genoeg gehandeld.
Bij het geven van ontslag op staande voet behoort in het algemeen niet over één nacht ijs te worden gegaan. De vereisten zijn strikt (zie dit blog). De gevolgen bij onjuiste toepassing kunnen ingrijpend zijn.
Wanneer u meer wilt weten over ontslag op staande voet neem dan gerust contact met ons op. Onze arbeidsrechtspecialisten adviseren u graag.
Tags: Arbeidsrecht, ontslagopstaandevoet
Lees verder
10.01.2022 | Annemieke Wiltink - 0 reactie(s)
De kort geding rechter in Amsterdam heeft op 23 november 2021 een vonnis gewezen waarin de werknemer had verzocht om ontheffing van haar geheimhoudingsverplichting in de gevolgde mediation met haar werkgever. Ze wilde ontheven worden (en dus informatie die tijdens de mediation op tafel was gekomen gebruiken) om verweer te kunnen voeren in een door de werkgever gestarte ontbindingsprocedure. Haar vorderingen zijn afgewezen.
Het komt geregeld voor dat er een ontbindingsverzoek wordt gedaan (meestal door de werkgever), nadat het niet is gelukt om via mediation tot afspraken te komen. In zo’n ontbindingsprocedure kan het verleidelijk zijn informatie uit de mediation te gebruiken als handvat voor mogelijk verwijtbaar handelen (van werknemer dan wel werkgever). Maar mediation vindt pas plaats nadat partijen een mediationovereenkomst hebben getekend waarin onder andere staat dat wat er tijdens de mediation is besproken en aan stukken is uitgewisseld, niet met derden wordt gedeeld, ook niet met rechters. Dat is geen loze bepaling, zo bleek weer eens.
De kort geding rechter overwoog het volgende:
“De geheimhoudingsverplichting is essentieel voor het slagen van een mediationtraject, omdat deelnemers aan mediation zich vrij tegenover elkaar moeten kunnen bewegen, zonder dat zij het risico lopen dat hun uitlatingen of geschriften hen in een later stadium in een gerechtelijke procedure voor de voeten worden geworpen. Het geheimhoudingsbeding is dan ook een kernbepaling uit de mediationovereenkomst. Er moet dan ook heel wat aan de hand zijn, wil een deelnemer aan mediation kunnen worden ontheven van die verplichting. Een urgente noodsituatie moet dat rechtvaardigen. Daarbij moet worden gedacht aan de situatie dat de mediation wordt gebruikt als dekmantel voor criminele activiteiten, of als die schade zou toebrengen aan bepaalde kwetsbare personen, zoals bijvoorbeeld kindermishandeling. De mogelijkheid van baanverlies haalt die hoge drempel niet”.
Geheimhouding is een van de essentiële waarden in een mediation traject, naast vrijwilligheid en vrijblijvendheid. Deelname aan een mediation geschiedt altijd vrijwillig (niemand is gedwongen aan tafel te gaan met de ander(en) en de mediator) en vrijblijvendheid betekent dat iedere deelnemer op elk moment weer kan stoppen met de mediation, hoewel dat natuurlijk niet het uitgangspunt is.
Meer weten over een oplossing van uw conflict via mediation? Neem dan contact op met Annemieke Wiltink.
Lees ook eens: Mediation; samen komen tot een oplossing (video), Het belang van mediation, Mediation: de kortste weg naar een oplossing
Tags: mediation, conflictoplossing
Lees verder
22.10.2021 | Maarten Korthuis - 0 reactie(s)
Vanaf 2 augustus 2022 kunnen werknemers aanspraak maken op (gedeeltelijk) betaald ouderschapsverlof, indien zij aan de voorwaarden voldoen. Op 12 oktober 2021 is de Eerste Kamer namelijk akkoord gegaan met een wetsvoorstel, waarin onder meer gedeeltelijk betaald ouderschapsverlof wordt gerealiseerd. In deze blog wordt ingegaan op de gerechtigden, de duur van de uitkering en de hoogte van de uitkering.
Gerechtigden
Voor betaald ouderschapsverlof komen in aanmerking personen, die zowel ouder, als werknemer zijn. Onder omstandigheden kunnen ook personen aanspraak maken op (gedeeltelijk) betaald ouderschapsverlof, die duurzaam de verzorging en opvoeding van een kind als eigen kind op zich hebben genomen en ingeschreven staan op hetzelfde adres als het kind.
Duur uitkering
Van de maximaal 26 weken ouderschapsverlof, kan op grond van de nieuwe wet gedurende maximaal negen weken een ouderschapsverlofuitkering worden verkregen. De uitkering wordt voldaan door het UWV. De ouderschapsverlofuitkering wordt niet uitbetaald, als over dezelfde periode recht bestaat op bijvoorbeeld een uitkering wegens zwangerschap of bevalling of een uitkering in verband met aanvullend geboorteverlof. Verder bestaat de aanspraak op betaald ouderschapsverlof slechts voor de periode tot het kind 1 jaar wordt. Voor kinderen die geadopteerd worden bestaat het recht op uitkering gedurende een jaar na de dag van de feitelijke opneming ter adoptie. Als in deze periode het geadopteerde kind 8 jaar wordt, eindigt de aanspraak op betaald ouderschapsverlof.
Het recht op betaald ouderschapsverlof kan ook gelden voor ouders die vóór 2 augustus 2022 een kind krijgen. Om aanspraak te maken op betaald ouderschapsverlof dient dan wel voldaan te zijn aan alle voorwaarden. Wanneer al gedurende 26 weken onbetaald ouderschapsverlof is opgenomen voor 2 augustus 2022, kan niet alsnog op betaald ouderschapsverlof aanspraak worden gemaakt.
Hoogte uitkering
De hoogte van de ouderschapsverlofuitkering bedraagt 50% van het dagloon van de werknemer met een maximum van 50% van het wettelijk max dagloon. Voor werknemers die geen werknemers zijn in de zin van artikel 6 Ziektewet, zoals bijvoorbeeld werknemers die huishoudelijke arbeid verrichten of DGA's geldt ook een aanspraak op betaald ouderschapsverlof. Voorwaarde is onder meer wel, dat deze werknemers werken op basis van een arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijke aanstelling. De uitkeringshoogte voor deze werknemers bedraagt in principe 50% van het wettelijk minimumloon gerelateerd aan de arbeidsduur per week.
In de Eerste Kamer is een motie aangenomen waarbij het kabinet is opgeroepen de uitkering van 50% naar 70% te verhogen. Of aan de oproep gehoor wordt gegeven zal in de toekomst blijken.
Kortom
Vanaf 2 augustus 2022 kan aanspraak gemaakt worden op betaald ouderschapsverlof door werknemers:
- die ouder zijn van een kind of duurzaam voor de zorg en opvoeding van het kind zorgdragen en zijn ingeschreven op hetzelfde adres als het kind;
- gedurende negen weken, zolang het (niet geadopteerde) kind nog geen 1 jaar is;
- ter hoogte van 50% van het loon, met als maximum 50% van het wettelijk max dagloon;
- op voorwaarde onder meer dat geen andere uitkering wordt genoten, bijvoorbeeld vanwege zwangerschap of bevalling, dan wel vanwege aanvullend geboorteverlof.
Meer weten?
Wanneer u meer wilt weten over de zorgregelingen neem dan gerust contact op met Maarten Korthuis of een van onze andere advocaten arbeidsrecht.
Lees ook eens: Wetsvoorstel aanpassing verlof en zorgregelingen, Compensatie transitievergoeding,
Tags: Arbeidsrecht, ouderschapsverlof
Lees verder
27.09.2021 | Michiel Deppenbroek - 0 reactie(s)
Bij uitspraak van 7 september 2021 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden aan de Hoge Raad vragen voorgelegd met betrekking tot de verschuldigdheid van een verhuiskostenvergoeding indien de huurder een wisselwoning (of vakantiewoning) betrekt. Woningcorporaties bieden regelmatig in verband met de overlast van renovatiewerkzaamheden dergelijke volledig ingerichte en gestoffeerde wisselwoningen aan. De rechtspraak is echter verdeeld over de vraag of daardoor de huurder geen aanspraak kan maken op de wettelijke verhuisvergoeding. Daar valt wel wat voor te zeggen, omdat de gebruikelijke verhuiskosten in een dergelijk geval niet hoeven te worden gemaakt.
Zodra de Hoge Raad de vragen heeft beantwoord, zullen wij u daar uiteraard weer over informeren.
Lees hier de volledige uitspraak.
Tags: huurrecht, vastgoed, woningcorporatie
Lees verder
20.08.2021 | Derek van Hijkoop - 0 reactie(s)
Mag de koper van een nieuwbouwappartement vertrouwen op informatie uit een verkoopbrochure?
Door de Rechtbank Limburg is op 12 mei 2021 een uitspraak gedaan waarbij het beroep van een projectontwikkelaar op de gebruikelijke disclaimer die staan in verkoopprocedures waarin staat aangegeven dat de impressies in deze procedure slechts een indruk geven en hier geen rechten en aanspraken aan kunnen worden ontleend, is ontzegd.
Wat was er aan de hand?
Een koper had een penthouse gekocht op de vierde verdieping van een appartementengebouw in het Sphinxkwartier in Maastricht. In de verkoopbrochure stond aangegeven dat de penthouses op de vijfde verdieping een spectaculair uitzicht hadden over de historische binnenstad. Bij de bieding had de koper aangegeven dat zij in het bijzonder gecharmeerd is van het uitzicht.
Na de koop van het appartement is de koper gaan kijken en daarbij constateerde zij dat het uitzicht in belangrijke mate gehinderd wordt door de daken van een naastgelegen kapel. De koper voelde zich bedrogen en heeft met een beroep op dwaling een schadevergoedingsvordering ingesteld tegen de projectontwikkelaar. Die heeft een aanspraak gedaan op de disclaimer in de brochure maar dat beroep is door de rechtbank afgewezen. Omdat de koper expliciet bij het bod heeft aangegeven dat zij tot de koop is overgegaan vanwege het uitzicht over de historische binnenstad is een beroep op de disclaimer in strijd met de redelijkheid en billijkheid. De projectontwikkelaar diende derhalve de schade van koper te vergoeden. Deze komt overeen met de koopprijs die de koper zou hebben betaald als zij had geweten van het beperkte uitzicht, derhalve € 200.000,00.
Het bovenstaande betekent dat het opnemen van een disclaimer in de verkoopprocedure niet automatisch met zich meebrengt dat deze altijd kan worden ingeroepen. In het geval de koper afgaat op aanprijzingen in de verkoopbrochure en dit ook vermeldt in het uitgebrachte bod en in de praktijk de aanprijzing niet juist is, is een beroep op de disclaimer niet mogelijk. Dit betekent dat een disclaimer tegen onjuiste aanprijzingen niet werkt hetgeen ook wel te billijken is. Een gewaarschuwd mens… Neem bij vragen gerust contact op met Derek van Hijkoop.
Tags: vastgoed, schadevergoeding
Lees verder
20.08.2021 | Annemieke Wiltink - 0 reactie(s)
Mensen gaan soms ver in hun strijd naar rechtvaardigheid. Zo ook de kwestie over een geelgroen huis in Den Helder, waarover de Raad van State zich vorig jaar al boog. Na een jarenlange strijd verloor de eigenaresse van het huis haar strijd in 2020, tot behoud van de kleur van haar woning. De bewoonster heeft inmiddels haar huis over laten schilderen. Voor het recente nieuwsbericht wordt verwezen naar de website: https://nos.nl/artikel/2393760-te-felle-appelgroene-huis-den-helder-tint-lichter-geverfd-en-blijft-nu-wel-deze-kleur
Een juridische strijd eindigt na vele jaren vaak in het oordeel van een rechterlijke instantie, waarmee niet alle partijen blij zullen zijn. Partijen kiezen dan ook niet zelf voor een oplossing, omdat ze hun lot in handen van een rechter leggen. Mogelijk had mediation in dit geval al veel eerder tot een oplossing kunnen leiden waarmee zowel de bewoonster, de omwonenden als de gemeente vrede hadden gehad. Denk wat vaker aan mediation, want:
Mediation gaat vrij snel. Het duurt eerder weken dan maanden. In tegenstelling tot procederen. Procedures duren vaak maanden zo niet jaren;
Er kan een oplossing worden bereikt, die recht doet aan de belangen van beide partijen;
Partijen hebben invloed op de oplossing en uitkomst van het conflict;
Kostenbesparing;
De nadruk ligt op de (achterliggende) belangen en niet op de (juridische) standpunten.
Meer weten? Neem dan gerust contact op met mediator Annemieke Wiltink.
Lees ook eens: Mediation; samen komen tot een oplossing (video), Het belang van mediation
Tags: mediation, geschillenoplossing
Lees verder
18.06.2021 | Derek van Hijkoop - 0 reactie(s)
De Europese Commissie (de Commissie) heeft op 9 juni jl. de laatste stap gezet voor een zogeheten inbreukprocedure tegen Nederland. De Commissie heeft in een persbericht aangekondigd Nederland een met redenen omkleed advies te sturen met betrekking tot zijn regels inzake woningcorporaties.
De Commissie stelt dat Nederland Europese wetgeving schendt door woningcorporaties niet aan te merken als aanbestedende diensten. De schending ziet met name op de ‘transparantieverplichting op grond waarvan woningcorporaties hun aanbestedingen moeten publiceren teneinde gelijke kansen voor bedrijven mogelijk te maken en bij hun aankopen de beste prijs-kwaliteitverhouding te krijgen’.
Publiekrechtelijke instelling
Als aanbestedende dienst wordt volgens de Aanbestedingswet aangemerkt: de staat, een provincie, een gemeente, een waterschap of een publiekrechtelijke instelling. Volgens de Commissie kwalificeren woningcorporaties als publiekrechtelijke instellingen. Onder ‘publiekrechtelijke instelling’ wordt verstaan een instelling die rechtspersoonlijkheid bezit en specifiek ten doel heeft te voorzien in behoeften van algemeen belang, anders dan van industriële of commerciële aard. Daarnaast moet er ook een bepaalde mate van toezicht vanuit de overheid aanwezig zijn. Toezicht kan bestaan uit:
Financiering;
Toezicht op beheer;
Benoeming van meer dan de helft van de leden van het bestuur, het leidinggevend of het toezichthoudend orgaan.
Naar het oordeel van de Commissie voldoet het in de Woningwet gecodificeerde toezicht aan het criterium ‘toezicht op beheer’. Nederland stelt zich daarentegen op het standpunt dat woningcorporaties onder onvoldoende toezicht staan om te kunnen kwalificeren als publiekrechtelijke instellingen.
Inbreukprocedure
Indien de Commissie vindt dat een land haar wetgeving niet naleeft, kan zij een inbreukprocedure starten. De Commissie vindt dat Nederland Europese wetgeving schendt door woningcorporaties niet als aanbestedende diensten aan te merken. Door middel van een ingebrekestelling is de Commissie in december 2017 een inbreukprocedure gestart. De Minister van Binnenlandse zaken blijft bij het standpunt dat niet wordt voldaan aan het criterium ‘toezicht op beheer’. Op 24 januari 2019 volgt een tweede ingebrekestelling van de Commissie. Wederom is de transparantieverplichting het speerpunt.
Op woensdag 9 juni jl. heeft de Commissie daarom aangekondigd een met redenen omkleed advies aan Nederland te versturen. De Commissie verzoekt Nederland om binnen twee maanden aan Europese wetgeving te voldoen. Indien Nederland geen gehoor geeft aan dit verzoek, kan de Commissie de zaak aanhangig maken bij het Europese Hof van Justitie.
Gevolgen voor de praktijk
Als het Hof van Justitie oordeelt dat woningcorporaties zijn aan te merken als publiekrechtelijke instellingen, heeft dit grote gevolgen voor de praktijk. Woningcorporaties zullen conform de aanbestedingsregels moeten handelen. Dit betekent dat woningcorporaties voortaan verplicht zijn om haar opdracht voor levering, diensten en werken aan te besteden.
Een uiteindelijk oordeel van het Hof van Justitie zal nog een aantal jaar op zich laten wachten. Van belang is wel dat een uitspraak van het Hof van Justitie terugwerkende kracht heeft. Terugwerkende kracht houdt – kort gezegd – in dat de uitspraak ook betrekking heeft op overeenkomsten die voor de datum van de uitspraak zijn gesloten. Ter beperking van de schade en risico’s is het aan te bevelen dat een woningcorporatie vrijwillig aanbesteedt of een ontbindende voorwaarde opneemt in zijn overeenkomst waarbij de overeenkomst kan worden beëindigd, indien blijkt dat de woningcorporatie moet worden aangemerkt als een aanbestedende dienst.
Heeft u vragen omtrent het aanbestedingsrecht? Neem dan gerust contact op met Derek van Hijkoop of Puck Langenhof.
Tags: aanbestedingsrecht
Lees verder
18.06.2021 | Annemieke Wiltink - 0 reactie(s)
Voor personen werkzaam in de verzekeringspraktijk is deze maand een belangrijke uitspraak gedaan door de Hoge Raad, die ziet op hoe moet worden omgegaan met schades die meerdere oorzaken (kunnen) hebben.
Welke oorzaak telt?
Op 4 juni 2021 heeft de Hoge Raad zijn koers gewijzigd als het gaat om het bepalen van het doorslaggevende causaal (oorzakelijk) verband in het verzekeringsrecht. Als de verzekeringsovereenkomst niet zelf voorschrijft hoe een causaal verband moet worden vastgesteld, dan ging men er tot nu toe in de rechtspraak en rechtsliteratuur van uit dat dit moest worden vastgesteld aan de hand van de dominant cause (de meest dominante oorzaak). De Hoge Raad oordeelt nu dat dit uitgangspunt onjuist is.
Waar ging het om?
In de zaak ging het om de diefstal van een auto, die uiteindelijk een aantal maanden later uitgebrand is teruggevonden. De polis bij ASR bood dekking voor schade als gevolg van brand en ook voor schade als gevolg van diefstal, maar dit laatste alleen indien er een specifiek anti-diefstal systeem in de auto was geïnstalleerd. Dat systeem bleek niet aanwezig, waardoor schade als gevolg van diefstal niet door de polis werd gedekt. Schade als gevolg van brand was wel gedekt. Moest ASR nu uitkeren of niet?
Het gerechtshof overwoog dat bij gebreke van afdoende feitelijke informatie over de gebeurtenissen tussen de diefstal en de brand het voor de hand zou liggen om de schade 50-50 te verdelen. Maar omdat het geregeld voorkomt dat een zaak na een diefstal wordt gebruikt voor criminele activiteiten, zo overwoog het gerechtshof, wordt de schade toch voor het merendeel toegerekend aan de diefstal, namelijk voor 70%. ASR hoeft daarom ‘slechts’ 30% van de (brand)schade aan de verzekerde te vergoeden.
Wat zegt de Hoge Raad?
Aan de Hoge Raad werd vervolgens gevraagd om bevestiging van de “dominant cause” leer. De Hoge Raad oordeelde dat indien de verzekeringsovereenkomst niet bepaalt van welke causaliteitsmaatstaf moet worden uitgegaan, het uitgangspunt is dat de rechter niet gehouden is de aanwezigheid van dat causale verband aan de hand van de zogenoemde leer van de dominant cause te onderzoeken.
Conclusie
Kortom: de rechter dient bij de beoordeling van de causaliteit uit te gaan van hetgeen partijen (verzekeraar en verzekerde) zijn overeengekomen. Is daarover in de verzekeringsovereenkomst niets bepaald, dan benadrukt de Hoge Raad de vrijheid van de rechter om zelf te kiezen aan de hand van welk leerstuk hij de causaliteit wil beoordelen. De dominant cause-leer is daarbij een optie, maar niet de enige, wat betekent dat de rechter meer vrijheid toekomt als het gaat om dekkingsvragen en situaties waarbij zich meerdere oorzaken van de schade hebben voorgedaan.
Meer weten over het verzekeringsrecht of heeft u een specifieke vraag? Annemieke Wiltink vertelt er graag meer over.
Lees ook eens: D-Reizen failliet: wat betekent dit voor u?, Vakantie en coronavirus: wat zijn uw rechten?, Ziek, verzekerd en toch geen uitkering? Dat kan!
Tags: verzekeringsrecht, verzekering, dekking, dominantcause, schadeuitkering
Lees verder
31.05.2021 | Derek van Hijkoop - 0 reactie(s)
De inwerkingsdatum van de Omgevingswet is met een half jaar verplaatst naar 1 juli 2022. Dit is de uitkomst van het bestuurlijk overleg tussen de minister van Binnenlandse zaken en de bestuurlijke partners dat heeft plaatsgevonden op 26 mei jl. Volgens Ollongren is er meer tijdig nodig om het Digitale Stelsel Omgevingswet opgeleverd, ingeregeld en stabiel werkend te krijgen. 1 Juli is volgens de bestuurlijke partners een verantwoorde keuze waarbij het belang van de continuïteit van dienstverlening aan burgers en bedrijven en de doorgang van urgente gebiedsontwikkelingen centraal staan. Daarvoor is het wel noodzakelijk dat de laatste minimale functionaliteiten van de landelijke voorziening van het DSO die nodig zijn voor inwerkingtreding uiterlijk oktober 2021 gereed zijn en werken.
Vasthouden aan de inwerkingsdatum van 1 januari 2022 betekent volgens Ollongren dat de partijen die er inmiddels klaar voor zijn, slechts beperkt het nieuwe stelsel kunnen benutten. Het betekent ook dat partijen die nog niet zo ver zijn, maar vooral ook partijen die met meer ambitie aan de slag willen, onvoldoende oefentijd hebben om het stelsel in te regelen en werkend te krijgen.
Consequenties uitstel
Voor de nieuwe wetten en regels van het stelsel van de Omgevingswet heeft uitstel geen gevolgen. De wet- en regelgeving van het stelsel van de Omgevingswet zal in juli 2021 zijn vastgesteld en bekendgemaakt. De regels zijn voor een ieder kenbaar en kunnen worden gebruikt bij de voorbereiding op de inwerkingtreding van de Omgevingswet. De Wet kwaliteitsborging voor het bouwen blijft, gelet op de gezamenlijke implementatievoorbereidingen, gekoppeld aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet. De latere inwerkingtreding heeft geen gevolgen voor het in de wetgeving opgenomen overgangsrecht. Dat blijft onverkort van toepassing.
Tijdens de behandeling van de Omgevingswet heeft het parlement te kennen gegeven de vinger aan de pols te willen houden wat het moment betreft van de inwerkingtreding. Om die reden is de Omgevingswet aangevuld met een bepaling dat het ontwerp van het inwerkingtredings-KB bij beide Kamers voor instemming wordt voorgehangen (artikel 23.10 lid 2). Dit geeft het parlement maximale invloed op de beslissing over het moment van inwerkingtreding.
Meer weten?
De komende tijd lichten we de inwerkintreding van de Omgevingswet verder toe. Wat betekent dit voor u? De zes onderwerpen die aan bod komen zijn : de omgevingsvisie, het programma, de algemene rijksregels, de decentrale regelgeving, de omgevingsvergunning en het projectbesluit. Wordt vervolgd.
Lees ook eens: Omgevingsrechtelijke besluiten verruimd
Tags: omgevingswet
Lees verder
28.05.2021 | Derek van Hijkoop - 0 reactie(s)
Op 20 mei jl. heeft het Europese Hof van Justitie (ECLI:EU:C:2021:398) arrest gewezen omtrent het leerstuk van de formele rechtskracht. De formele rechtskracht houdt – kort gezegd – in dat als een besluit eenmaal onaantastbaar is, niet meer ter discussie kan worden gesteld of dat besluit rechtsgeldig of onrechtmatig is. Het Hof van Justitie heeft geoordeeld dat het Unierecht ruimte biedt voor toepassing van de leer van de formele rechtskracht, mits er een uitzondering mogelijk is voor gevallen die evident in strijd zijn met het Unierecht.
Casus
Het gaat in deze zaak om voorschriften die zijn verbonden aan een omgevingsvergunning van een LPG-tankstation in Purmerend. Omwonende vindt de verkoop van LPG in de nabijheid van woningen vanuit veiligheidsoogpunt onaanvaardbaar en verzoekt om intrekking van de omgevingsvergunning. In plaats van intrekking van de vergunning stelt het college twee aanvullende voorschriften aan de wijze waarop het tankstation dient te worden bevoorraad. Deze voorschriften houden in dat de tankwagens van de leverancier die het tankstation bevoorraden met LPG voorzien dienen te zijn van hittewerende bekleding en van een verbeterde vulslang. Omwonende is van mening dat de twee veiligheidsvoorschriften in strijd zijn met het Europese recht. Omwonende wenst dat de Afdeling de veiligheidsvoorschriften vernietigt, omdat deze niet kunnen worden gehandhaafd.
In haar uitspraak van 30 januari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:260) heeft de Afdeling aan het Hof van Justitie het volgende gevraagd:
Is een vergunningvoorschrift zoals dat over de hittewerende kleding in strijd met richtlijn 2008/68/EG over het vervoer van gevaarlijke stoffen?
Indien het antwoord op deze vraag bevestigend is, wenst de Afdeling te vernemen of het nationaalrechtelijke uitgangspunt dat een in rechte onaantastbaar geworden vergunningvoorschrift in beginsel handhaafbaar is, tenzij evident is dat het vergunningvoorschrift niet gesteld had mogen worden wegens strijd met hoger recht, in overeenstemming is met het Unierecht?
Conclusie advocaat-generaal
Advocaat-generaal Tanchev komt tot de conclusie dat dat de voorschriften in strijd zijn met het Unierecht. De veiligheidsvoorschriften hebben namelijk tot gevolg dat niet alle tankwagens dit specifieke LPG-tankstation kunnen bevoorraden: de exploitant van het tankstation mag geen LPG laten afleveren door tankwagens die – ook al voldoen zij aan de voorschriften van richtlijn 2008/68/EG – niet aan die aanvullende voorschriften voldoen. De veiligheidsvoorschriften gaan verder dan richtlijn 2008/68/EG en zijn derhalve in strijd met deze richtlijn.
Met betrekking tot de tweede vraag stelt de advocaat-generaal dat de veiligheidsvoorschriften niet gehandhaafd mogen worden, ook al mag het besluit – op grond van de formele rechtskracht – wel in stand blijven.
Uitspraak Hof van Justitie
Op 20 mei jl. heeft het Hof van Justitie (ECLI:EU:C:2021:398) deze prejudiciële vragen beantwoord. Het Hof van Justitie volgt de advocaat-generaal voor wat betreft de strijdigheid van de veiligheidsvoorschriften met het Unierecht.
Voor wat betreft de tweede vraag komt het Hof van Justitie tot een andere conclusie. Volgens het Hof van Justitie staat het Unierecht niet in de weg aan de leer van formele rechtskracht. Het Hof van Justitie stelt wel een voorwaarde, namelijk dat een uitzondering mogelijk moet zijn voor gevallen waarin ‘op basis van een summier onderzoek dat geen ruimte voor twijfel laat’ aangetoond kan worden dat het ‘evident is dat het betreffende voorschrift niet had mogen worden vastgesteld in het licht van het Unierecht’. Daarbij is van belang dat deze regel niet zodanig restrictief mag worden toegepast dat het in feite onmogelijk is voor een rechtzoekende om een nietigverklaring van het voorschrift te kunnen verkrijgen.
Conclusie
Een nuancering op het leerstuk van de formele rechtskracht is voor de Afdeling niets nieuws. Op 27 februari 2019 heeft de Afdeling (ECLI:NL:RVS:2019:466) een nuancering aangebracht op het leerstuk van de formele rechtskracht bij de invordering van dwangsommen en kostenverhaal. In die uitspraak oordeelde de Afdeling dat van het leerstuk van de formele rechtskracht kan worden afgeweken, indien het evident is dat er geen overtreding is gepleegd en/of betrokkene geen overtreder is.
De Afdeling zal nu de behandeling van deze zaak voortzetten en het advies van het Hof van Justitie toepassen. Wordt dus vervolgd.
Lees hier de volledige uitspraak van het Europese Hof van Justitie van 20 mei 2021 (ECLI:EU:C:2021:398). Raadpleeg hier de conclusie van de advocaat-generaal van 28 januari 2021 (ECLI:EU:C:2021:78). De volledige uitspraak van de Afdeling van 27 februari 2019 is hier te raadplegen (ECLI:NL:RVS:2019:466). De uitspraak van de Afdeling van 30 januari 2019 is hier te raadplegen (ECLI:NL:RVS:2019:260).
Lees ook eens: Omgevingsrechtelijke besluiten verruimd
Tags: bestuursrecht, omgevingsrecht
Lees verder
21.05.2021 | Derek van Hijkoop - 0 reactie(s)
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in haar uitspraak van 4 mei jl. (ECLI:NL:RVS:2021:953) de toegang tot de bestuursrechter bij omgevingsrechtelijke besluiten verruimd. Dit volgt uit een tweede richtinggevende uitspraak van de Afdeling naar aanleiding van het zogenoemde ‘Varkens in Nood’-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie).
Geen zienswijze, toch beroep
Het Hof van Justitie heeft in het ‘Varkens in Nood’-arrest van 14 januari jl. (ECLI:EU:C:2021:7) geoordeeld dat het niet indienen van een zienswijze voor milieubesluiten door een belanghebbende, niet in de weg mag staan aan de ontvankelijkheid van het beroep. Dit heeft gevolgen voor de toepassing van artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Volgens dit artikel kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijze heeft ingediend. Het ‘Varkens in Nood’-arrest dwingt op dit punt tot een wetswijzing. Zolang zo’n wijziging van de wet er niet is, voorziet de Afdeling in een oplossing voor de praktijk.
De Afdeling heeft in haar uitspraak van 14 april 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:786) een eerste verduidelijking gegeven. Het recht van belanghebbenden om beroep in te stellen tegen omgevingsrechtelijke besluiten mag niet afhankelijk worden gesteld van deelname aan de uitgebreide voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb. De Afdeling veegt met haar uitspraak de zogenoemde onderdelentrechter van tafel. De onderdelentrechter houdt - kort gezegd - in dat een belanghebbende alleen die onderdelen van het ontwerpbesluit in beroep kan aanvechten, die in zijn zienswijze zijn benoemd. Volgens de Afdeling mag een belanghebbende in het omgevingsrecht ook beroep indienen bij de bestuursrechter tegen onderdelen van het besluit waar hij niet eerder een zienswijze over heeft ingediend.
In principe geldt op basis van het ‘Varkens in Nood’-arrest het bovenstaande alleen voor ‘Aarhus-besluiten’, die binnen de werkingssfeer van artikel 6 van het Verdrag van Aarhus vallen. De Afdeling stelt vast dat het toepassingsbereik van artikel 6 van het Verdrag niet gemakkelijk op voorhand is af te bakenen. In afwachting van een oplossing door de wetgever kiest de Afdeling voor een ruimhartige uitleg van het verdrag. Daarom zal in alle gevallen waarin in omgevingsrechtelijke besluiten de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure is toegepast, artikel 6:13 van de Awb niet worden tegengeworpen aan belanghebbenden. Daaronder vallen onder meer besluiten op grond van de Wet algemene bepaling omgevingsrecht, de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening. De toegang tot de bestuursrechter bij omgevingsrechtelijke besluiten wordt op deze manier aanzienlijk verruimd.
De Afdeling gaat zowaar nog een stapje verder: niet-belanghebbende, toch beroep
Op 4 mei jl. volgt een tweede richtinggevende uitspraak. De Afdeling begrijpt de uitspraak van het Hof van Justitie zo dat de mogelijkheid tot het instellen van beroep moet openstaan voor een ieder die een zienswijze heeft ingediend, dus ook wanneer diegene niet-belanghebbende is. Ook de niet-belanghebbende die verschoonbaar geen of te laat zienswijze heeft ingebracht tegen het omgevingsrechtelijke besluit zal niet worden tegengeworpen dat hij geen belanghebbende is. Aangezien artikel 8:1 van de Awb bepaalt dat ‘alleen’ belanghebbenden een beroep op de bestuursrechter kunnen doen, dwingt het ‘Varkens in Nood’-arrest wederom tot een wetswijziging.
Uit het arrest van het Hof van Justitie volgt niet eenduidig of een niet-belanghebbende bij de bestuursrechter alleen over de procedure kan klagen of ook over de inhoud van het besluit. Volgens de Afdeling strookt een te beperkte uitleg niet met de achtergrond van het oordeel van het Hof van Justitie, namelijk de bevordering van de nuttige werking van de inspraakrechten. Bovendien is het onderscheid tussen procedurele en inhoudelijke bezwaren niet altijd eenvoudig te maken, zodat deze uitleg mede de rechtspraktijk dient. Kortom, een niet-belanghebbende die eerder een zienswijze heeft ingediend mag zich in zijn bezwaren zowel richten tot de procedure als tot de inhoud van het besluit.
Pyrrusoverwinning?
Het gevolg is dat door deze uitspraken van de Afdeling meer mensen dan voorheen toegang krijgen tot de bestuursrechter. Dat betekent echter niet dat de beroepsgronden van niet-belanghebbenden ook allemaal tot vernietiging van het besluit kunnen leiden. De Afdeling merkt in haar uitspraak op dat niet-belanghebbenden vaak zullen stuiten op het in artikel 8:69a van de Awb neergelegde relativiteitsvereiste. Op grond van het relativiteitsvereiste kan iemand geen succesvol beroep doen op een rechtsregel, als die regel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. In theorie krijgt een niet-belanghebbende de mogelijkheid om beroep in te stellen bij de bestuursrechter, maar dit is hoogstens een pyrrusoverwinning. De kans dat zijn beroep succesvol zal zijn, is immers zeer beperkt.
Lees hier de volledige uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:953), en het overzichtelijke schema waarin de toegang tot de bestuursrechter in beeld is gebracht. Raadpleeg hier de volledige uitspraak van de Afdeling van 14 april 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:786). De volledige uitspraak van het Hof van Justitie is hier raadpleegbaar (ECLI:EU:C:2021:7).
Meer weten?
Wilt u meer weten over het omgevingsrecht neem dan gerust contact met op met Derek van Hijkoop, Fokke Voerman, Michiel Deppenbroek, Puck Langenhof of Tom Gilsing.
Tags: omgevingswet
Lees verder
19.05.2021 | Maarten Korthuis - 0 reactie(s)
Is een beschrijvende handelsnaam en/of domeinnaam beschermd? De Hoge Raad heeft dit jaar verduidelijkt hoe deze vraag beantwoord dient te worden. Voor de praktijk is de uitspraak (ECLI:HR:NL:2021:269) van praktisch belang. Voor de vindbaarheid op internet kan het immers aantrekkelijk zijn gebruik te maken van een beschrijvende handelsnaam in combinatie met een identieke domeinnaam, bij voorkeur als dat zou kunnen op exclusieve basis.
Handelsnaam en domeinnaam
De bescherming van een handelsnaam volgt in het bijzonder uit de Handelsnaamwet. Daarin is kort gezegd opgenomen dat een handelsnaam de aanduiding is, waaronder een onderneming wordt uitgeoefend. Het bestaan van een onderneming wordt (al) aangenomen indien “in georganiseerd verband, het oogmerk materieel voordeel te behalen aanwezig is”. Dat een handelsnaam gevoerd wordt, kan uit verschillende omstandigheden blijken. Een inschrijving in het handelsregister kan een indicatie zijn voor handelsnaamgebruik, maar is niet doorslaggevend. Een domeinnaam is, in tegensteling tot een handelsnaam, geen zelfstandig recht van intellectuele eigendom. Onder andere in combinatie met een identieke handelsnaam kan onder omstandigheden een domeinnaam toch beschermd zijn.
In de uitspraak van de Hoge Raad wordt onderscheid gemaakt tussen de beoordelingsmaatstaf voor de beschermbaarheid van een beschrijvende handelsnaam enerzijds en een (beschrijvende) domeinnaam die niet tevens handelsnaam is anderzijds.
Bescherming beschrijvende handelsnaam?
Bescherming van een oudere handelsnaam tegen later gestart gebruik van dezelfde of een in geringe mate afwijkende handelsnaam van een andere onderneming is volgens de Handelsnaamwet mogelijk, voor zover kort gezegd:
in verband met de aard der beide ondernemingen;
de plaats waar zij gevestigd zijn;
bij het publiek verwarring tussen die ondernemingen te duchten is.
In de jaren tachtig had de Hoge Raad zich al uitgelaten over het gebrek aan bescherming van de (beschrijvend geworden) handelsnaam Bouwcentrum (ECLI:NL:HR:1987:AG5592). Overwogen werd onder meer, dat door taalkundige ontwikkeling het belang van Bouwcentrum zich te verzetten tegen handelsnamen waarin het element Bouwcentrum voorkwam moest wijken, voor ondernemers die dat element, in zijn algemeen gebruikelijke geworden betekenis, in hun handelsnamen willen opnemen.
In de in de inleiding bedoelde uitspraak presenteert de Hoge Raad het (algemene) criterium om te beoordelen of een beschrijvende handelsnaam beschermd is. Overwogen wordt kort gezegd, dat het element “gevaar voor verwarring” voldoende ruimte geeft, om niet of nauwelijks bescherming te bieden aan (delen van) handelsnamen die beschrijvend zijn. Een geheel beschrijvende handelsnaam heeft volgens de Hoge Raad in beginsel geen onderscheidend vermogen. Dat is anders als het publiek die naam door de intensiteit van het gebruik, is gaan associëren met de onderneming die de handelsnaam voert. Daarnaast acht de Hoge Raad het van belang dat door het toenemend gebruik van beschrijvende aanduidingen aangenomen mag worden, dat het publiek eraan gewend is dat ondernemingen beschrijvende handelsnamen gebruiken. Dit publiek zal daardoor minder snel in verwarring raken als meer (rechts-)personen onder dezelfde of in geringe mate afwijkende beschrijvende handelsnamen aan het economisch verkeer deelnemen. Mocht toch verwarring dreigen, dan kan een kleine variatie in de naam dat gevaar al wegnemen.
Bescherming (beschrijvende) domeinnamen?
Voor zover een onderneming een (beschrijvende) domeinnaam gebruikt die niet ook een handelsnaam is, kan een geschil ontstaan met onder meer de rechthebbende op een oudere (vrijwel) identieke handelsnaam of domeinnaam.
Om te beoordelen of het gebruik van de jongere (beschrijvende) domeinnaam, (die niet tevens handelsnaam is), verboden kan worden, geldt een ander criterium, dan bij botsende (beschrijvende) identieke of in geringe mate afwijkende handelsnamen. Er is immers geen sprake is van handelsnaamgebruik door beide partijen. Volgens de Hoge Raad kan een vordering uit onrechtmatige daad uitkomst bieden. In een dergelijk geval zal eerst geoordeeld dienen te worden dat sprake is van verwarringsgevaar. Als dat de situatie is, zal daarnaast sprake dienen te zijn van andere, bijkomende omstandigheden om het gebruik van de jongere domeinnaam onrechtmatig te achten. Daarbij kan gedacht worden aan gedragingen die meebrengen dat sprake is van oneerlijke mededinging. Dat kan zich voordoen wanneer meer domeinnamen in gebruik worden genomen, die zo dicht mogelijk aanliggen tegen de (handels-)naam van een concurrent, om:
met gebruik van diens bekendheid of reputatie en;
met de mogelijkheid van vergissing bij het publiek;
op misleidende wijze;
klanten bij die concurrent weg te lokken.
Kortom
De Handelsnaamwet biedt geen of slechts geringe bescherming aan handelsnamen die beschrijvend zijn, althans voor zover zij beschrijvend zijn. Het gebruik van een jongere identieke of slechts in geringe mate afwijkende (beschrijvende) domeinnaam, die niet ook handelsnaam is in de zin van de Handelsnaamwet, kan onrechtmatig zijn als er sprake is van verwarringsgevaar en van andere bijkomende omstandigheden.
Wanneer u meer wilt weten over bescherming van handelsnamen en/ of domeinnamen, neem dan gerust contact op met Maarten Korthuis.
Lees ook eens: Max is (recht-)spraakmakend, Bedrijfsgeheimen beter beschermd?
Tags: domeinnaam, handelsnaam, intellectueeleigendomsrecht
Lees verder
07.04.2021 | Annemieke Wiltink - 0 reactie(s)
Vorig jaar schreef ik al een blog over uw vakantie en het Corona virus (link). Ik schreef dat de “Corona-voucher” bedoeld is om zoveel mogelijk een faillissement van reisorganisaties te voorkomen. Nu -een jaar later- is gebleken dat sommige klanten die voucher al wel inwisselden voor geld of een nieuwe reis, maar dat een groot aantal klanten dit nog niet hebben gedaan. Het gebrek aan inkomsten in combinatie met het niet inwisselen van de vouchers zal ongetwijfeld hebben bijgedragen aan het faillissement van D-Reizen, op 6 april 2021.
Het is nog onduidelijk wat het faillissement precies betekent voor consumenten die nog geld krijgen van D-reizen. De curator zal het faillissement gaan afhandelen en inventariseren wat de mogelijkheden zijn, of een doorstart mogelijk is en tevens welke aanspraken van consumenten op de failliete boedel kunnen worden verhaald.
Het is raadzaam, zo schreef ik vorig jaar, te kijken naar de dekking van zo’n voucher in geval van een faillissement. Volgens Stichting Garantiefonds Reisgelden (SGR) worden de vooruitbetaalde reisgelden van klanten van D-reizen gewoon terugbetaald als er geboekt is met een SGR-garantie. De coronavouchers voor pakketvakanties zijn gedekt door de SGR wanneer dit op de coronavoucher vermeld staat. De SGR zal de gegevens van de betreffende klanten van D-reizen van de curator ontvangen. Heb je nog een geboekte en nog niet genoten pakketreis, zal SGR beoordelen of de reis alsnog door kan gaan of dat een nieuwe reis geboekt kan worden.
Inmiddels zijn er veel aanbieders van vakanties die inspelen op de behoefte van consumenten om kosteloos en zonder voorwaarden te kunnen annuleren, zeker nu er geen vouchers meer worden uitgegeven. Zeker nu nog altijd onduidelijk is hoe de pandemie zich in de (nabije) toekomst zal ontwikkelen, biedt dat voor de reiziger enige vorm van zekerheid. De vraag is echter of het faillissement van D-reizen een domino effect zal sorteren en wat dit betekent voor de reisbranche in zijn algemeenheid en de garantiefondsen waarbij de reisbureaus zijn aangesloten.
Meer weten?
Bent u als ondernemer actief in de reisbranche en heeft u vragen over de rechten en verplichtingen ten opzichte van consumenten, of heeft u als consument vragen over uw rechten bij het niet doorgaan van een geboekte reis? Advocaat en verzekeringsrechtspecialist Annemieke Wiltink beantwoordt uw vragen graag.
Tags: faillissement, corona, vakantie, coronavoucher, garantiefonds, sgr, d-reizen
Lees verder
07.04.2021 | Tom Gilsing - 0 reactie(s)
Een splitsing in appartementsrechten komt tot stand door een splitsingsakte samen met een splitsingstekening (de splitsingsstukken) in te schrijven in de openbare registers. De splitsingsstukken zijn als het ware het DNA van de gecreëerde appartementsrechten. De meeste kenmerken, eigenschappen, rechten en plichten met betrekking tot een appartementsrecht zijn in deze stukken terug te vinden.
In de wet staat wat in ieder geval in de splitsingsakte moet staan, maar feitelijk bestaat een splitsingsakte in hoofdlijn uit de volgende onderdelen.
Een omschrijving van het gebouw, de bijhorende grond en wie de eigenaar is.
Een opsomming waarin de afzonderlijke appartementsrechten zijn omschreven en genummerd (het indexnummer).
Het splitsingsreglement* van de VvE.
De splitsingstekening* van het appartementengebouw.
*Onderdeel 3. Het splitsingsreglement van de VvE.
Het splitsingsreglement is een verplicht onderdeel van de splitsingsakte. Het splitsingsreglement is als het ware de grondwet van de VvE, waarin minstens de volgende onderwerpen geregeld worden:
Een opsomming van schulden en kosten die voor rekening van de gezamenlijke appartementseigenaren (de VvE) komen.
De financiële huishouding van de VvE (begroting, exploitatierekening).
Een regeling over het gebruik van de gemeenschappelijke gedeelten.
Een regeling over het gebruik van de privé-gedeelten.
De oprichting en de statuten van de VvE.
Vaak is het splitsingsreglement gebaseerd op een Modelreglement.
*Onderdeel 4. De splitsingstekening.
De splitsingstekening geeft de begrenzing weer van de ruimten die bestemd zijn voor afzonderlijk gebruik (de privé-gedeelten). Op de splitsingstekening zijn de grenzen van ieder privé-gedeelte met een dikke lijn weergegeven. Ieder privé-gedeelte is bovendien voorzien van een indexnummer, zoals hierboven omschreven. Het nummer van een privé-gedeelte op de splitsingstekening is dus terug te vinden in de opsomming van de appartementsrechten in de splitsingsakte.
Door de splitsingsakte samen met de splitsingstekening te lezen zijn de belangrijkste kenmerken van een appartementsrecht eenvoudig te herleiden:
Locatie van het privé-gedeelte in het gebouw of de locatie op het perceel.
De begrenzing het privé-gedeelte.
De gebruiksbestemming van het appartementsrecht (woning, bedrijfsruimte, berging).
Bijzondere bevoegdheden of beperkingen met betrekking tot het appartementsrecht.
Het eigendomsaandeel van het appartementsrecht in de gemeenschap.
Welk aandeel van de kosten van de VvE door de appartementseigenaar gedragen moeten worden.
Om vervelende verrassingen te voorkomen is het belangrijk om voorafgaand aan het creëren van appartementsrechten voldoende aandacht te besteden aan de splitsingsstukken. Voorafgaand aan de koop van een appartementsrecht verdient grondige bestudering van de splitsingsstukken aanbeveling.
Tags: appartementsrecht, vve, appartement, splitsingsakte
Lees verder
31.03.2021 | Tom Gilsing - 0 reactie(s)
In het dagelijks spraakgebruik, is een appartement een woning in een groter gebouw. Bij de term ‘een appartementsrecht’ kan daarom snel de gedachte ontstaan dat het moet gaan om een woonappartement. Niets is minder waar. Bij een appartementsrecht kan het ook om een bedrijfsruimte gaan, of om een woning op een vakantiepark, een berging of een parkeerplek.
Appartementsrechten kunnen dus allerlei formaten en bestemmingen hebben, maar juridisch bestaat een appartementsrecht altijd uit dezelfde onderdelen:
een eigendomsaandeel in de grond en het gebouw
het exclusieve gebruiksrecht van het privé-gedeelte
het medegebruiksrecht van de gemeenschappelijke gedeelten
De eigenaar van een appartementsrecht wordt een appartementseigenaar genoemd.
Onderdeel 1: Eigendomsaandeel in de grond en het gebouw
Het eerste onderdeel van een appartementsrecht is eigendom. De appartementseigenaren zijn samen eigenaar van de grond en van het gebouw. Iedere appartementseigenaar heeft een aandeel in de eigendom. Dat eigendomsaandeel ziet niet op het appartement. Een appartementseigenaar kan dus niet zeggen dat hij eigenaar is van de grond onder zijn appartement, of het dak boven zijn appartement. In plaats daarvan heeft de appartementseigenaar een eigendomsaandeel in het hele complex. In de splitsingsakte staat hoe groot dat aandeel is. Iedere appartementseigenaar is mede-eigenaar van het hele grondstuk en van het hele gebouw, van fundering tot dak.
Onderdeel 2: Exclusief gebruiksrecht van het privé-gedeelte
Het tweede onderdeel van een appartementsrecht is een exclusief gebruiksrecht. Een appartementseigenaar heeft de bevoegdheid tot het uitsluitend gebruik van een gedeelte van het gebouw. Eenvoudiger gezegd, een appartementseigenaar heeft als enige het gebruiksrecht van zijn eigen appartement. Dat kan dus een woning zijn of een bedrijfsruimte. Dit worden de privé-gedeelten genoemd. Deze zijn ingetekend op de splitsingstekening. Bepaalde installaties kunnen bij een privé-gedeelte horen. Bijvoorbeeld een verwarmingsinstallatie. De appartementseigenaar is verantwoordelijk voor zijn privé-gedeelte.
Onderdeel 3: Medegebruik van de gemeenschappelijke gedeelten
Het derde onderdeel van een appartementsrecht is het medegebruiksrecht van de gemeenschappelijke gedeelten van de grond en het gebouw. Dit zijn de ruimten in het gebouw en op het perceel die niet tot een privé-gedeelte behoren. Bijvoorbeeld een gemeenschappelijke hal, een trappenhuis of een parkeerterrein voor gezamenlijk gebruik. Uitgangspunt is dat alle appartementseigenaren de gemeenschappelijke gedeelten mogen gebruiken conform de bestemming. De VvE is verantwoordelijk voor het beheer en het onderhoud van de gemeenschappelijke gedeelten.
Een appartementseigenaar is daarnaast verplicht lid van een Vereniging van Eigenaars (VvE). Daarover meer in een van de opvolgende artikelen.
Tags: appartementsrecht, vve, verenigingvaneigenaars, gebruiksrecht
Lees verder
31.03.2021 | Tom Gilsing - 0 reactie(s)
De eigenaar van een gebouw met bijvoorbeeld 5 bedrijfsruimten kan elke bedrijfsruimte afzonderlijk verhuren, maar het is niet mogelijk om een bedrijfsruimte afzonderlijk te verkopen en de eigendom daarvan over te dragen. De grond en het gebouw met 5 bedrijfsruimten zijn – als uitgangspunt – juridisch een geheel, het is een registergoed.
Als de eigenaar toch een afzonderlijke bedrijfsruimte wil verkopen, dan kan hij zijn eigendomsrecht op het gebouw met de bijhorende grond splitsen in vijf appartementsrechten. Deze splitsing komt tot stand door een notariële splitsingsakte die samen met een splitsingstekening wordt ingeschreven in de openbare registers.
Met de splitsingsakte wordt ook een Vereniging van Eigenaars opgericht en wordt het splitsingsreglement van de VvE vastgesteld.
Elk van de 5 appartementsrechten kan nu als een afzonderlijk registergoed worden verkocht en bijvoorbeeld bezwaard met een hypotheek.
Hierboven is een bedrijfsgebouw als voorbeeld genomen, maar ook woongebouwen, parkeerterreinen, recreatieparken en onbebouwde grond kunnen voorwerp van een splitsing in appartementsrechten zijn.
In het voorbeeld hierboven is gesproken over het splitsen van een eigendomsrecht (op een gebouw). Het is ook mogelijk om een recht van erfpacht of een opstalrecht in appartementsrechten te splitsen. In dat geval worden de gezamenlijke appartementseigenaren erfpachter of opstaller.
Tot slot is het in sommige gevallen mogelijk om een appartementsrecht weer als voorwerp van splitsing te nemen. Dat wordt ondersplitsing genoemd.
Kortom, er zijn ontzettend veel mogelijkheden om gebouwen of terreinen in appartementsrechten te splitsen. Dat geeft dus telkens als voordeel dat in het grotere geheel iedere gebruikseenheid (woning, parkeerplek, bedrijfsruimte, berging, enzovoorts) los kan worden verkocht en gefinancierd. Bovendien kunnen (en moeten) allerlei regels over gebruik, beheer en kostenverdeling worden vastgelegd in de splitsingsstukken. Daarover meer in een van de opvolgende artikelen.
Tags: appartementsrecht, vve, splitsingsakte, eigendomsrecht
Lees verder
31.03.2021 | Tom Gilsing - 0 reactie(s)
De Vereniging van Eigenaars (VvE) wordt opgericht met de splitsingsakte, dat is een wettelijk vereiste. Als een gebouw in appartementsrechten wordt gesplitst, dan ontstaat dus per definitie een VvE.
De VvE heeft de taak om de gemeenschappelijke gedeelten van het gebouw te beheren en de belangen van de gezamenlijke eigenaren te behartigen. Handhaving van het splitsingsreglement is daar een belangrijk onderdeel van.
Een VvE bestaat uit verschillende organen (onderdelen). De vergadering van eigenaars is het hoogste orgaan. In de praktijk komt dit tot uiting door het feit dat de vergadering van eigenaars bevoegd is over de belangrijkste onderwerpen en grotere uitgaven te beslissen. De vergadering van eigenaars beslist op democratische manier over voorliggende onderwerpen. Het benoemen van het bestuur van de VvE is daar een voorbeeld van. Dat gebeurt bij vergaderbesluit.
Het bestuur van de VvE beheert de financiële middelen van de VvE maar heeft daarnaast in hoofdzaak als taak om besluiten van de vergadering van eigenaars uit te voeren. Het bestuur is dus daadwerkelijk ondergeschikt aan de vergadering van eigenaars en dat wordt in de praktijk nog wel eens vergeten.
Het derde orgaan van de VvE is de Voorzitter van de vergadering, eveneens benoemd door de Vergadering van Eigenaars. De voorzitter leidt de vergadering van eigenaars en kan in spoedeisende gevallen het bestuur toestemming geven om noodmaatregelen te nemen. De vergadering van eigenaars is ook bevoegd om commissies in te stellen (een technische commissie bijvoorbeeld) of een VvE-beheerder aan te stellen ter uitvoering van een of meerdere bestuurstaken.
Het mag duidelijk zijn, de vergadering van eigenaars bepaalt de koers van de VvE. De vergadering van eigenaars bestaat uit alle leden (appartementseigenaren) van de VvE en dat is niet toevallig, want de wet bepaalt dat eenvoudigweg. Het lidmaatschap kan niet worden opgezegd. Daar komt bij dat ‘niet-eigenaren’ geen lid kunnen worden van de VvE. Kortom, de gezamenlijke appartementseigenaren vormen het ledenbestand van de VvE. Aan dat lidmaatschap zijn diverse rechten en plichten verbonden. De meest belangrijke zijn:
Toegang tot de vergadering van eigenaars waar het VvE-lid onderwerpen mag agenderen, het woord mag voeren en zijn stemrecht mag uitoefenen.
De plicht om bij te dragen in de schulden en kosten van de gezamenlijke eigenaren. In het dagelijks spraakgebruik zijn dit de kosten van de VvE, zoals onderhouds- en energiekosten van de gemeenschappelijke gedeelten van het gebouw en verzekeringskosten. Het splitsingsreglement bepaalt welke kosten voor rekening van de VvE komen en in welke verhouding de leden moeten bijdragen.
Een VvE-lid is verplicht om de regels in het splitsingsreglement na te leven, zoals bijvoorbeeld een verbod om spullen te stallen in de gemeenschappelijke hal. Spiegelbeeldig heeft een VvE-lid het recht om van zijn medebewoners te vragen dezelfde regels te respecteren en de VvE om handhaving te vragen als medebewoners dat niet doen.
Kortom, een appartementseigenaar is onderdeel van de VvE met alle rechten en plichten die daaraan verbonden zijn en is medeverantwoordelijk voor de manier waarop de VvE haar taken uitvoert. Uit vaste rechtspraak blijkt dan ook dat een eigenaar niet kan volstaan met roepen vanaf de zijlijn dat de VvE haar taken niet goed uitvoert en vervolgens betaling van zijn VvE-bijdragen staakt. Van de eigenaar wordt verwacht dat hij probeert invloed uit te oefenen in de VvE, door de rechten te gebruiken die aan het VvE-lidmaatschap zijn verbonden. Dat lijkt eenvoudig, maar in de praktijk kan het behoorlijk lastig zijn
Tags: appartementsrecht, splitsingsakte, splitsingstekening
Lees verder
15.03.2021 | Tom Gilsing - 0 reactie(s)
Als eigenaar van een grondgebonden woning ben je baas over eigen huis. Onderhoud, verbouwingen, de manier waarop je ruimtes gebruikt; je mag zelf beslissen. Bij een woning in een appartementengebouw ligt dat anders. Daar is de VvE vaak beslissingsbevoegd. Dat hoeft geen probleem te zijn. Integendeel zelfs. Maar het is wel belangrijk om je rechtspositie te kennen, oftewel: Wat heb je en wat mag je.
Met een appartement wordt vaak een woning in een groter gebouw bedoeld. Bij de term ‘een appartementsrecht’ ontstaat daarom al snel de gedachte dat het om een woonappartement gaat. Niets is minder waar. Bij een appartementsrecht kan het ook om een bedrijfsruimte, een vakantiehuis of een parkeerplek gaan. Allerlei formaten en bestemmingen zijn mogelijk, maar juridisch bestaat een appartementsrecht uit 3 onderdelen.
Het eerste onderdeel van een appartementsrecht is eigendom. De appartementseigenaren zijn samen eigenaar van het hele grondstuk en het hele gebouw. Iedere appartementseigenaar heeft een onverdeeld aandeel. Een appartementseigenaar kan dus niet zeggen dat hij eigenaar is van de grond onder zijn appartement, of de muren van zijn appartement.
Het tweede onderdeel is een exclusief gebruiksrecht. Een appartementseigenaar heeft als enige het gebruiksrecht van zijn privé-gedeelte, bijvoorbeeld een woning of bedrijfsruimte. Hij mag zijn privé gedeelte gebruiken conform de bestemming in de splitsingsakte. Ook mag hij zelf beslissen over veranderingen aan zijn privé gedeelte mits hij de gemeenschappelijke gedeelten niet raakt en zich houdt aan de regels in het splitsingsreglement. De privé gedeelten zijn ingetekend op de splitsingstekening.
Het derde onderdeel van een appartementsrecht is het medegebruiksrecht van de gemeenschappelijke gedeelten. Dit zijn bijvoorbeeld een hal, een (fietsen)berging of een parkeerterrein voor gezamenlijk gebruik. Alle appartementseigenaren mogen deze ruimten gebruiken conform bestemming. Daarnaast zijn veel onderdelen van- en installaties in het gebouw meestal gemeenschappelijk, zoals buitenmuren, daken, liften en collectieve verwarmingsinstallaties. De VvE beheert deze gedeelten, draagt de kosten daarvan en is beslissingsbevoegd.
Een appartementseigenaar is verplicht lid van de VvE (Vereniging van Eigenaars). Samen met de andere leden neemt hij de VvE-besluiten in de vergadering van eigenaars, waarna het bestuur haar beheertaken kan uitvoeren. Handhaving van het splitsingsreglement hoort daar ook bij.
Kortom, wonen (of werken) in een appartementengebouw vraagt wat tijd, betrokkenheid en solidariteit van de eigenaren. Een actieve VvE kan bazig lijken, maar bedenk dat je daar zelf onderdeel van bent en invloed hebt. Een goed functionerende VvE is uiteindelijk in het belang van alle eigenaren!
Wil je meer informatie over appartementsrecht? Ik vertel je er graag meer over dus neem gerust contact met mij op.
Tags: appartementsrecht, verenigingvaneigenaren, vve
Lees verder
01.03.2021 | Annemieke Wiltink - 0 reactie(s)
Mediation is een manier om geschillen tussen twee of meer partijen op te lossen onder leiding van een deskundige, de mediator, zonder tussenkomst van een rechter. Mediation kenmerkt zich door het vrijwillig karakter daarvan. Daarnaast geldt dat het mediationtraject vertrouwelijk en vrijblijvend plaatsvindt.
Toch zijn er situaties waarbij het vrijwillige en vrijblijvende karakter onder druk staat. In deze blog licht ik dat toe aan de hand van een voorbeeld uit de arbeidsrechtpraktijk.
Mediation in het arbeidsrecht
Twee vragen zijn daarbij van belang, te weten: 1) zijn partijen (werkgever en werknemer) verplicht om mee te werken aan mediation, en 2) heeft het wel of niet meewerken door een van de partijen aan mediation invloed op een toewijzing van een ontbindingsverzoek door de rechter of op het toekennen van een billijke vergoeding?
Op zichzelf zou die invloed opmerkelijk zijn, gelet op het feit dat vrijwilligheid en vrijblijvendheid belangrijke uitgangspunten zijn voor mediation. Toch wordt in de praktijk duidelijk dat een verplichting tot meewerken aan mediation kan bestaan door de invulling van de norm van goed werkgever- c.q. goed werknemerschap van art. 7:611 BW. Daarnaast kan op basis van de wettelijke re-integratie-verplichtingen (Wet Verbetering Poortwachter) een plicht tot meewerken aan mediation ontstaan. Ligt er een advies van een arbo-, of bedrijfsarts of van het UWV, waaruit volgt dat mediation gewenst is, dan heeft dat gevolgen voor het vrijwillige en vrijblijvende karakter. Staat de werkgever of de werknemer niet open voor mediation, dan zal gemotiveerd moeten worden aangeven waarom niet meegewerkt is aan de mediation.
Vijf vuistregels
Uit rechtspraak kan worden afgeleid dat de vijf vuistregels van Pel (2007) zoals die zijn ontwikkeld bij mediation in het arbeidsrecht in beginsel nog steeds gelden. Wat houden die ook alweer in:
1. Het ontbindingsverzoek
Na een mislukte mediation zal de kantonrechter een ontbindingsverzoek toewijzen. De rechter zal concluderen dat de arbeidsrelatie dusdanig verstoord is, dat deze moet eindigen.
2. De hoge vergoeding
Een werkgever die mediation weigert, loopt het risico een hogere vergoeding te moeten betalen bij ontbinding. Een rechter vindt dat van een goed werkgever mag worden gevergd zich door middel van mediation in te spannen het conflict op te lossen.
3. De lage vergoeding
Een werknemer die mediation weigert, loopt het risico op toewijzing van een lagere vergoeding bij ontbinding. De werknemer handelt in strijd met het beginsel van goed werknemerschap, hetgeen zich vertaalt in de lagere vergoeding.
4. Geen recht op doorbetaling
Een zieke werknemer die niet meewerkt aan mediation, riskeert het recht op doorbetaling van loon kwijt te raken. Een werknemer dient, eveneens op basis van het beginsel van goed werknemerschap, zich in te spannen voor re-integratie en een conflict dat de re-integratie belemmert, uit de weg te helpen.
5. Het risico van doorbetaling
Een werkgever die niet meewerkt aan een mediationtraject met een zieke werknemer, riskeert loon te moeten doorbetalen, ook in geval van situatieve arbeidsongeschiktheid, waarbij de psychische of lichamelijke klachten een directe relatie hebben tot de verstoorde arbeidsrelatie. Is sprake van situatieve arbeidsongeschiktheid en dus niet van medische arbeidsongeschiktheid, dan bestaat geen recht op loon, tenzij de werkgever onvoldoende doet om het conflict op te lossen.
De richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde (NVAB)
Ook bedrijfsartsen hebben (naast de reeds jaren bestaande Werkwijzer STECR) in 2019 te maken gekregen met een nieuwe richtlijn, vastgesteld door De Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde (NVAB) die van hen veel meer verwacht in het kader van de (preventie van) conflicten op de werkvloer. Zie hiervoor de Richtlijn conflicten in de werksituatie.
In de praktijk
Uit een vrij recente uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 19 januari 2021 (ECLI:NL:GHAMS:2021:66) wordt nog eens duidelijk hoeveel waarde door rechters wordt toegekend aan het uitgebrachte deskundigenoordee van het UWV. In deze kwestie ging het om een juridisch/administratief medewerkster die tevens – hoe ironisch – werkzaam was geweest als mediator. Het gerechtshof oordeelt dat de werkneemster onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht waardoor een opgelegde loonstop onder meer vanwege het niet meewerken aan mediation terecht is geweest. Verder oordeelt het gerechtshof dat geen sprake was van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever (o.a. in het kader van de voorstellen tot mediation), waardoor er geen plaats is voor toekenning van een billijke vergoeding, zoals gevraagd door de werkneemster.
Conclusie
Ook al heeft mediation een vrijwillig en vrijblijvend karakter, toch zijn er situaties denkbaar waarbij het volgen van mediation noodzakelijk is teneinde te voldoen aan de eisen van goed werkgever- c.q. goed werknemerschap.
Meer weten?
Heeft u een conflict met uw (zieke) werknemer of kan uw team niet meer met elkaar door 1 deur? Denk dan eens aan mediation. Mediation is een vorm van buitengerechtelijke conflictoplossing. Partijen zoeken onder begeleiding van de mediator naar een duurzame oplossing voor hun geschil. De mediator legt partijen geen (juridische) beslissing op. Partijen houden de controle over de oplossing in eigen hand. Die oplossing is daarom vaak duurzamer. Het onderhandelingsresultaat wordt vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst die juridisch bindend en afdwingbaar is.
Via mediation kunt u een conflict in de kiem smoren en veelal op relatief korte termijn en zonder substantiële kosten duurzaam oplossen.
Advocaat Annemieke Wiltink is tevens geregistreerd als Mfn-mediator en beantwoordt graag uw eventuele vragen over mediation. Uiteraard is zij ook beschikbaar om bij een (dreigend) geschil als mediator op te treden. Neem gerust vrijblijvend contact met haar op.
Lees ook eens: Mediation: de kortste weg naar een oplossing
Tags: mediator, mediation, oplossing, geschilbeslechting
Lees verder
28.01.2021 | Michelle van Bindsbergen - 0 reactie(s)
Vandaag is het de 'Europese Dag van de Privacy'.
Het belang van het onderwerp 'privacy' is in 2020 nog eens extra duidelijk geworden. De Netflix-serie “The Social Dilemma” (in deze documentaire wordt de gevaarlijke impact van sociale netwerken uitgelicht) heeft veel mensen aan het denken gezet. In een tijd waarin sociale media een – meer dan ooit tevoren – verbindende factor heeft, realiseren ook steeds meer mensen zich hoe commerciële bedrijven als Google en Facebook in verre mate gebruik maken van persoonsgegevens.
Privacy en corona
Zelfs in de bestrijding van corona, ligt een inbreuk op de privacy op de loer. Zo was een paar dagen geleden nog in het nieuws dat privégegevens uit GGD-systemen te koop zijn via chatdiensten. Deze gegevens, zoals burgerservicenummers, zijn interessant voor criminelen teneinde identiteitsfraude te plegen.
Wellicht dichter bij huis spelen vragen als: kan ik als werkgever eisen dat mensen zich laten testen op corona, of zich temperaturen voordat ze op de werkvloer verschijnen? Ben je als werknemer verplicht om een besmetting met het coronavirus te melden? En hoe zit het met je recht op privacy als wij dadelijk in samenleving leven waarin inzicht in je vaccinaties noodzakelijk is om bijvoorbeeld te mogen reizen?
Tot slot
Kortom, het onderwerp privacy sijpelt overal in door: in de bestrijding van de wereldpandemie, in het gebruik van sociale media, in de non-profit sector en in het bedrijfsleven. Het is dus van belang hier op een juiste manier mee om te gaan. Bewustwording is stap 1. Je goed (laten) informeren wat je rechten en plichten zijn is stap 2. Het goed (laten) regelen binnen je organisatie, om (juridische) problemen te voorkomen, is stap 3.
Meer weten?
Heeft u vragen over dit onderwerp of wilt u meer informatie, neem dan gerust contact met ons op.
Tags: dagvandeprivacy, privacy, persoonsgegevens
Lees verder
06.01.2021 | Edo Moll - 0 reactie(s)
Na het overlijden van de ‘erflater’ wil de erfgenaam gebruik kunnen maken van de tegoeden op de bankrekening(en) van de erflater. De bank wil uiteraard alleen het geld beschikbaar stellen aan de erfgenaam als zeker is wie de erfgenaam is of wie de executeur is.
Deze zekerheid wordt verkregen door een notariële verklaring van erfrecht of een verklaring van executele. Het nadeel hiervan is de kosten. Een verklaring van erfrecht kost al gauw enkele honderden euro’s.
In een eenvoudige zaak, waarin buiten twijfel is dat er maar één erfgenaam is, kan het ook goedkoper. In sommige gevallen kan de notaris een gewaarmerkte e-mail opstellen waarin staat dat de cliënt de enige erfgenaam is en dat de banktegoeden voor hem of haar zijn.
Soms neemt de bank geen genoegen met een gewaarmerkte e-mail waardoor de cliënt alsnog genoodzaakt is een verklaring van erfrecht aan te vragen.
Op 7 december 2020 deed het Kifid (klachteninstituut financiële dienstverlening) hierover uitspraak. De uitspraak komt erop neer dat de bank op basis van de gewaarmerkte e-mail van de notaris de tegoeden beschikbaar had moeten stellen en niet van de cliënt een (duurdere) verklaring van erfrecht had mogen eisen.
Lees hier de hele uitspraak: Uitspraak Kifid 7 december 2020
Bij dit soort zaken is een gespecialiseerde erfrechtadvocaat onmisbaar. Neem bij vragen gerust contact op met Edo Moll.
Lees ook eens: Geschil over gitaar Kurt Cobain, Nalatenschap met familieleningen, Oplossing door overleg, Samen overleden op huwelijksreis: conflict erfenis, Afwikkeling erfenis is soms een lastige puzzel
Tags: erfrecht, testament, erfgenaam, verklaringvanerfrecht
Lees verder
23.12.2020 | Melissa Meffert - 0 reactie(s)
In de vorige blog bent u geïnformeerd over het vervallen van de regeling onbelast vergoeden reiskosten bij thuiswerken per 1 januari 2021. Deze tijdelijke regeling stond het werkgevers toe om een vaste reiskostenvergoeding onbelast te blijven uitbetalen, ondanks het feit dat de betreffende werknemer vanwege de coronacrisis thuiswerkt. Vanaf 15 december jl. is er in Nederland echter opnieuw sprake van een lockdown die tenminste tot 19 januari 2021 zal blijven voortduren. Deze nieuwe lockdown was voor het kabinet aanleiding om de regeling onbelast vergoeden reiskosten bij thuiswerken te verlengen tot (in ieder geval) 1 februari 2021. In januari 2021 zal het kabinet de regeling opnieuw bekijken.
Tags: corona, reiskosten, thuiswerken, lockdown
Lees verder
08.12.2020 | Melissa Meffert - 0 reactie(s)
Werkgevers opgelet: per 1 januari 2021 vervalt de regeling onbelast vergoeden reiskosten bij thuiswerken.
De mogelijkheid om reiskostenvergoedingen onbelast aan werknemers uit te betalen, was vanwege de coronacrisis in 2020 tijdelijk verruimd. Deze verruiming komt per 1 januari 2021 te vervallen en zal (financiële) consequenties hebben voor veel werkgevers en werknemers.
Normale regeling
In de normale situatie mag een werkgever een werknemer een vaste onbelaste reiskostenvergoeding betalen van maximaal € 0,19 per kilometer voor reiskosten met een vast en gelijkmatig karakter, bijvoorbeeld voor woon-werkverkeer. Voor een dergelijke onbelaste reiskostenvergoeding gelden wel enkele voorwaarden. Eén van deze voorwaarden betreft de “36-weken of 128-dagen eis” en houdt (kort gezegd) in dat de werknemer 36 weken of 128 dagen per jaar naar een vaste werkplek moet reizen. Als het reisgedrag van de werknemer op enig moment verandert, in die zin dat hij niet meer aan voornoemde eis voldoet, dan mag de werkgever de vaste onbelaste reiskostenvergoeding nog tot 6 weken na de verandering van het reisgedrag ongewijzigd betalen. Na ommekomst van die 6 weken moet de vergoeding echter worden stopgezet of aangepast aan de nieuwe situatie.
Bijzondere regeling
Sinds de uitbraak van Covid-19 in Nederland dienen werknemers volgens de RIVM-richtlijnen zoveel mogelijk thuis te werken, waardoor het reispatroon van veel werknemers is veranderd en een groot aantal werknemers niet meer aan de 36-weken of 128-dagen-eis voldoet. De Staatssecretaris van Financiën achtte dit echter niet doelmatig en ongewenst. Daarom heeft hij bepaald dat werkgevers een vaste reiskostenvergoeding – ondanks een gewijzigd reispatroon – in 2020 onbelast konden doorbetalen. Voorwaarde daarvoor is wel dat de vaste reiskostenvergoeding al vóór 13 maart 2020 was toegekend. Deze bijzondere regeling bood werkgevers de mogelijkheid om de onbelaste reiskostenvergoeding toch door te betalen, ondanks het feit dat de werknemers (grotendeels) thuiswerkten.
Vanaf 1 januari 2021
Voornoemde bijzondere regeling vervalt per 1 januari 2021, waardoor werknemers vanaf dat moment geen onbelaste reiskostenvergoeding meer mogen ontvangen voor thuiswerkdagen. Alleen de daadwerkelijke reisdagen mogen nog onbelast worden vergoed. Nu het erop lijkt dat we ook in 2021 nog wel enige tijd te maken hebben met Covid-19 en de beperkende maatregelen in dat kader, zullen veel werknemers ook na 1 januari 2021 niet voldoen aan de 36-weken of 128-dagen-eis, waardoor betaling van een onbelaste reiskostenvergoeding niet (zonder meer) mogelijk is.
Advies
Het is voor werkgevers belangrijk om de komende weken alvast het (veranderde) werk- en reispatroon van de werknemers in kaart te brengen en te onderzoeken in hoeverre een onbelaste reiskostenvergoeding nog is toegestaan. In dat kader is het van belang om goed te administreren op welke dagen er thuis wordt gewerkt en op welke dagen op kantoor. Indien er sprake is van veranderingen in de reiskostenvergoeding is het verder zaak hierover tijdig en duidelijk met de betrokken werknemers te communiceren. Indien een onbelaste reiskostenvergoeding immers per 1 januari 2021 niet meer mogelijk is, kan dat behoorlijke financiële consequenties hebben. Het vorenstaande geldt overigens ook voor andere vaste onbelaste onkostenvergoedingen, waar vanwege het thuiswerken op dit moment mogelijk geen werkelijke kosten tegenover staan.
Meer weten?
Wilt u meer weten over de (on-)mogelijkheden van een onbelaste reiskosten- of andere onkostenvergoeding voor uw werknemers per 1 januari 2021, neem dan gerust contact op met Melissa Meffert of één van onze andere arbeidsrechtspecialisten.
Tags: Arbeidsrecht, werknemer, werkgever, corona, reiskosten, onkostenvergoeding
Lees verder
08.12.2020 | Maarten Korthuis - 0 reactie(s)
Compensatie transitievergoeding bij bedrijfsbeëindiging wegens pensionering of overlijden
Per 1 januari 2021 kan door het UWV onder omstandigheden compensatie verleend worden voor aan werknemers betaalde transitievergoedingen bij bedrijfsbeëindiging. De compensatieregeling geldt slechts voor kleine ondernemingen wegens het bereiken van de AOW-leeftijd van de eigenaar of diens overlijden. Eén van de voorwaarden voor het verkrijgen van compensatie is dat
het UWV voor tenminste één werknemer een ontslagvergunning heeft verleend wegens de bedrijfsbeëindiging of
een rechter op grond van art 7: 671b lid 1 sub b BW (na afwijzing verzoek tot verlening van een ontslagvergunning) tenminste één arbeidsovereenkomst heeft ontbonden.
De in het vooruitzicht gestelde regeling over compensatie van transitievergoedingen wegens beëindiging van een kleine onderneming wegens langdurige arbeidsongeschiktheid van de eigenaar treedt vooralsnog niet in werking. Achtergrond is dat eerst door de betrokken instanties afspraken gemaakt dienen te worden over de wijze van beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van de eigenaar van de kleine onderneming.
Wie komt in aanmerking?
De compensatieregeling zal niet alleen gelden voor een eenmanszaak, maar ook voor een vennootschap onder firma, een commanditaire vennootschap, een maatschap of een besloten of naamloze vennootschap. Bij laatstgenoemde rechtspersonen gaat het om het bereiken van de AOW leeftijd door of het overlijden van de directeur-grootaandeelhouder (DGA). Voor een vereniging of stichting geldt de compensatieregeling niet. Bij dergelijke rechtspersonen zal de continuïteit in de regel niet afhankelijk zijn van één bestuurslid.
Om in aanmerking te komen voor compensatie dient de onderneming gemiddeld minder dan 25 werknemers in dienst hebben in de tweede helft van het kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin een gehonoreerd verzoek tot een ontslagvergunning ten aanzien van één werknemer wordt ingediend, dan wel waarin een gehonoreerd ontbindingsverzoek wordt ingediend. Indien de onderneming behoort tot een groep worden alle bij de groep in genoemd tijdslot in dienst zijnde werknemers bij elkaar opgeteld om te bezien of het aantal werknemers kleiner is dan 25.
Voor de berekening van het aantal werknemers gaat het zowel om werknemers met een contract voor bepaalde, als voor onbepaalde tijd. Uitzendkrachten of payrollmedewerkers tellen niet mee. Zij zijn in dienst van een uitzendbureau of payrollbedrijf.
Bedrijfsbeëindiging bij bereiken AOW-leeftijd
Een verzoek om compensatie kan worden toegekend wanneer de rechthebbende de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt of gaat bereiken binnen zes maanden nadat een verzoek om toestemming voor het opzeggen van de arbeidsovereenkomst voor de eerste werknemer is ingediend op basis van de beëindiging van de werkzaamheden van de onderneming.
Een verzoek om compensatie wordt slechts toegewezen indien de persoon die het verzoek indient ten minste twee jaar voorafgaand aan het indienen van het verzoek tot het verkrijgen van een ontslagvergunning zijn hoedanigheid van eigenaar, vennoot, maat of DGA had.
Wanneer al eerder compensatie vanwege pensionering aan een persoon is verstrekt en die persoon actief blijft in een onderneming of in een en andere onderneming, kan de compensatie niet nogmaals verstrekt worden wanneer de andere onderneming eveneens wordt beëindigd.
Bedrijfsbeëindiging bij overlijden
Erfgenamen dan wel mede werkgevers kunnen compensatie van betaalde transitievergoedingen verkrijgen vanwege beëindiging van de arbeidsovereenkomsten bij bedrijfsbeëindiging wegens het overlijden van de ondernemer. Compensatie is mogelijk voor zover uiterlijk 12 maanden na het overlijden van de werkgever een eerste verzoek tot verkrijging van de ontslagvergunning wordt ingediend.
Wat wordt vergoed?
Voor vergoeding komt in aanmerking de betaalde transitievergoeding ten aanzien van werknemers waarvan de arbeidsovereenkomst is geëindigd door opzegging of ontbinding daarvan, door het verstrijken van de duur, dan wel door het sluiten van een vaststellingsovereenkomst. Compensatie kan slechts worden verleend met betrekking tot arbeidsovereenkomsten van werknemers
die in dienst waren op 31 december van het kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarop het eerste (gehonoreerde) verzoek tot het verkrijgen van een ontslagvergunning is ingediend of
van wie de arbeidsovereenkomst is geëindigd in de periode 1 juli tot en met 30 december voorafgaand aan het kalenderjaar waarop het eerste (gehonoreerde) verzoek tot het verkrijgen van een ontslagvergunning is ingediend.
Voor werknemers die in dienst komen in het jaar waarin het eerste (gehonoreerde) verzoek tot verkrijging van een ontslagvergunning wordt ingediend wordt geen compensatie van de transitievergoeding verleend. Voor 1 januari 2021 betaalde transitievergoedingen worden niet gecompenseerd.
Compensatie ten aanzien van de werknemers voor wie de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd kan op verschillende tijdstippen worden verzocht. Het is dus niet nodig alle compensatieverzoeken gelijktijdig in te dienen. Wel dienen de transitievergoedingen voldaan te zijn voordat compensatie kan worden verkregen. Compensatie kan worden aangevraagd tot negen maanden nadat een (eerste)
ontslagvergunning is verleend of
ontbinding is uitgesproken.
Kortom
Goed nieuws voor eigenaren van kleine ondernemingen bij wie het niet lukt de onderneming over te dragen bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd, dan wel overlijden waarna de noodzaak ontstaat het bedrijf te beëindigen.
Wanneer u meer wilt weten over dit onderwerp neem dan gerust contact op met arbeidsrechtspecialist Maarten Korthuis.
Lees ook eens: Ontslag wegens disfunctioneren, Transitievergoeding bij salarisvermindering?, Aanspraak op geboorteverlof verruimd (deel 1), Aanspraak op geboorteverlof verruimd (deel 2)
Tags: Arbeidsrecht, transitievergoeding, pensioen, overlijden, uwv
Lees verder
07.12.2020 | Edo Moll - 0 reactie(s)
“Vroeger gilde zij ook altijd al, dat zij het kleinste stukje worst had gekregen”
Het afwikkelen van een erfenis is soms een lastige puzzel. Zeker als er ingewikkelde familieverhoudingen zijn. Vanaf de jaren ’70 begon het aantal echtscheidingen toe te nemen. Een deel van de mensen die toen uit elkaar gingen, is later een nieuwe relatie begonnen of hertrouwd. Soms zijn uit die nieuwe relaties ook weer kinderen geboren. Oneerbiedig betiteld als ‘de tweede leg’. Het afwikkelen van een erfenis kan dan erg ingewikkeld worden. Regelmatig zijn de verhoudingen tussen de kinderen uit het eerste huwelijk en – bijvoorbeeld – de tweede vrouw van hun vader, niet zo warm.
Het afhandelen van een erfenis wordt ook ingewikkeld als er veel kinderen zijn. Ik heb enige tijd geleden een executeur mogen helpen bij het verdelen van een erfenis waarbij negen kinderen betrokken waren. Soms hebben de ouders aan één van de kinderen een grote schenking gedaan. Dan ontstaat de vraag of die schenking moet worden verrekend, of zoals de wet het noemt, moet worden ‘ingebracht’. Schenkingen die zijn gedaan vóór 1 januari 2003 worden door de wet beschouwd als een ‘voorschot op de erfenis’ en moeten bij het verdelen van de erfenis worden ingebracht. En op die regel zijn ook weer uitzonderingen mogelijk. Ook komt het regelmatig voor dat één van de kinderen geld heeft geleend van zijn ouders. Na het overlijden van de ouders willen de broers of zussen dat de lening wordt terugbetaald. Daar kan dan veel gedoe over ontstaan.
Het lijkt wel alsof na het overlijden van de laatste van de twee ouders alsnog oude rekeningen worden vereffend. Toen ik een cliënt in een ‘ruzieboedel’ vroeg waarom zijn zus nergens aan mee wou werken, antwoordde hij: “Vroeger gilde zij ook altijd al, dat zij het kleinste stukje worst had gekregen”.
De cliënt is er niet bij gebaat wanneer de advocaat als een olifant in de porseleinkast tekeergaat. Maar wanneer het niet anders kan, is een rechtszaak een prima manier om ervoor te zorgen dat een slepend conflict wordt opgelost. Toch vind ik het altijd belangrijk om te onderzoeken of de zaak ook eerder kan worden opgelost, zonder naar de rechter te gaan. Dat scheelt tijd en geld.
Bij dit soort zaken is een gespecialiseerde erfrechtadvocaat onmisbaar. Neem bij vragen gerust contact met ons op.
Lees ook eens: Geschil over gitaat Kurt Cobain, Nalatenschap met familieleningen, Oplossing door overleg, Samen overleden op huwelijksreis: conflict erfenis
Tags: erfenis, testament, nalatenschap, overlijden
Lees verder
10.11.2020 | Maarten Korthuis - 0 reactie(s)
Gedeeltelijk betaald ouderschapsverlof is één van de speerpunten van een wetsvoorstel dat onlangs door minister Koolmees is ingediend. Als het wetsvoorstel in werking treedt, wordt met name de Wet Arbeid en Zorg aangepast. De wijzigingen zijn noodzakelijk vanwege een Europese richtlijn die voorschrijft dat nationale wetgeving van de EU-landen uiterlijk op 2 augustus 2022 aan de richtlijn dient te voldoen.
Wat verandert er?
a. Gedeeltelijk betaald ouderschapsverlof
De huidige ouderschapsverlofregeling houdt kort gezegd in, dat beide ouders recht hebben op 26 weken onbetaald ouderschapsverlof. Dat verlof is niet van de ene op de andere ouder overdraagbaar. Het verlof dient voor het 8e jaar van het kind te worden opgenomen.
Als het wetsvoorstel in de huidige vorm in werking treedt, blijft de duur van het ouderschapsverlof 26 weken. Nieuw is dat de werknemer gedurende 9 weken, zolang het kind nog geen 1 jaar is, recht heeft op een uitkering gedurende het ouderschapsverlof. De uitkering bedraagt in beginsel 50% van het loon van de werknemer met als maximum 50% van het max-dagloon. Het recht op de uitkering bestaat niet als in dezelfde periode de ouder recht heeft op bijvoorbeeld een uitkering vanwege zwangerschap of bevalling dan wel op (aanvullend) geboorteverlof. Het is de bedoeling, dat de uitkering middels een speciaal formulier door de werkgever bij het UWV wordt aangevraagd.
B. Aanvullend geboorte verlof
De kring van personen die aanspraak kunnen maken op een uitkering op basis van aanvullend geboorteverlof wordt uitgebreid. Als het wetsvoorstel in de huidige vorm in werking treedt, kunnen ook een directeur-grootaandeelhouder of een werknemer die huishoudelijke arbeid verricht en beschikt over een schriftelijke arbeidsovereenkomst aanspraak maken op een uitkering voor aanvullend geboorteverlof. Nu is dat niet het geval, omdat voor deze personen geen zogenaamde Aof-premie wordt afgedragen. Als het wetsvoorstel ongewijzigd in werking treedt, kunnen zij gedurende de periode van het aanvullend geboorteverlof aanspraak maken op een uitkering van het UWV van 70% van het wettelijk minimumloon gerelateerd aan de arbeidsduur.
Verder kan opgenomen aanvullend geboorteverlof op verzoek van de werknemer door de werkgever worden opgeschort vanwege onvoorziene omstandigheden, zoals ziekte. Wanneer de werknemer, nadat de onvoorziene omstandigheden voorbij zijn, het (resterende) aanvullend geboorteverlof alsnog wil opnemen, dient zulks plaats te vinden voor de wettelijke einddatum van het aanvullend geboorteverlof (eind van de zesde maand na de bevalling).
Conclusie
Het wetsvoorstel houdt in het bijzonder in:
- een wettelijke regeling voor gedeeltelijk betaald ouderschapsverlof;
- een uitbreiding van kring van gerechtigden op aanvullend geboorteverlof;
- de mogelijkheid de werkgever te verzoeken in te stemmen met schorsing van het aanvullend geboorteverlof.
Meer weten?
Wilt u meer weten over het Wetsvoorstel aanpassing verlof- en zorgregelingen neem dan gerust contact op met één van onze arbeidsrecht advocaten.
Lees ook eens: Aanspraak op geboorteverlof verruimd (deel 1), Aanspraak op geboorteverlof verruimd (deel 2)
Tags: Arbeidsrecht, zorgverlof, verlofregeling
Lees verder
20.10.2020 | Marthe Ceelen - 0 reactie(s)
Indien een van je ouders overlijdt, ben je erfgenaam. Dit is alleen anders indien je ouder een testament heeft opgesteld en je heeft onterfd. Je hebt dan nog recht op je legitieme portie, maar bent geen erfgenaam meer. Als je echtgenoot overlijdt, ben je ook erfgenaam. Dit is ook alleen anders indien er een testament is waarin je bent onterfd. Je ziet een dergelijk testament wel in echtscheidingssituaties. Als onterfde echtgenoot heb je geen recht op een legitieme portie.
Indien je kinderloze rijke oudtante je als erfgenaam heeft opgenomen in haar testament, ben je ook erfgenaam en heb je recht op een deel van haar erfenis. Het ontvangen van een erfenis kan leuk zijn indien de nalatenschap positief is en je een leuk bedrag ontvangt. Maar wat als er meer schulden dan bezittingen blijken te zijn?
Nalatenschap aanvaarden of verwerpen
Als erfgenaam heb je de mogelijkheid om de nalatenschap te aanvaarden of te verwerpen. Indien je de nalatenschap aanvaardt, heb je de mogelijkheid deze zuiver of beneficiair te aanvaarden. Indien je de nalatenschap zuiver aanvaardt, ben je aansprakelijk met heel je vermogen indien blijkt dat de nalatenschap negatief is doordat de schulden de baten blijken te overtreffen. Dat kun je voorkomen door de nalatenschap beneficiair te aanvaarden.
Beneficiair aanvaarden betekent dat je aanvaardt onder het voorrecht van boedelbeschrijving. Indien uit de boedelbeschrijving blijkt dat de schulden groter zijn dan de bezittingen, ben je niet aansprakelijk met je vermogen voor deze schulden. Je ontvangt niets, maar je hoeft ook geen schulden te voldoen. Je ontvangt pas iets indien blijkt dat de nalatenschap positief is.
Sommige erfgenamen hebben een nalatenschap zuiver aanvaard omdat ze echt in de veronderstelling verkeren dat er meer bezittingen zijn dan schulden. De afgelopen jaren kwam het vaak voor dat bleek dat een huis minder waard was dan de hypotheek die erop bleek te rusten. De schulden waren groter dan de bezittingen en de erfgenamen moesten met hun eigen vermogen de schulden voldoen.
Erfgenamen wettelijk beschermd tegen schulden
Sinds 1 september 2016 is er in de wet een artikel opgenomen dat erfgenamen beter beschermt tegen schulden van de erflater. Een erfgenaam die zuiver heeft aanvaard en die geconfronteerd wordt met een negatieve nalatenschap, is niet aansprakelijk voor de overblijvende schulden indien hij die niet kende en niet behoorde te kennen.
De Rechtbank Midden-Nederland besliste op 15 juni 2017 over een zaak die een echtgenote van een erflater was gestart. Na het overlijden van haar echtgenoot had zij de nalatenschap zuiver aanvaard en later bleek dat haar overleden echtgenoot een schuld had aan de verzekeraar over een terug te betalen persoonsgebondenbudget (PGB). Zij stelde dat dit een schuld was die zij niet kende en ook niet behoorde te kennen. De rechter oordeelde dat de echtgenote de schuld niet kende maar wel had behoren te kennen. Het gaat erom wat een erfgenaam redelijkerwijs had kunnen weten.
Raadpleeg de administratie
In ieder geval wordt van een erfgenaam verwacht dat hij heeft onderzocht waaruit de nalatenschap bestaat. Daarvoor is ten minste nodig dat hij de administratie van erflater moet hebben geraadpleegd. Indien de erfgenaam die zuiver aanvaardt dit niet doet of de administratie uitbesteedt, maakt dit niet dat hij de schuld niet behoorde te kennen. Hier wees de rechter het verzoek van de echtgenote dan ook af en de echtgenote was met haar eigen vermogen aansprakelijk voor de schuld aan de verzekeraar. Dit had ze kunnen voorkomen door de nalatenschap beneficiair te aanvaarden.
Meer weten?
Indien blijkt dat je erfgenaam bent, bedenk je dan goed voordat je de nalatenschap zuiver aanvaardt. Zuivere aanvaarding kan helaas ook blijken uit daden zoals het meenemen van de inboedel of het gebruiken van de bankpas van de overledene voor eigen gebruik. Neem bij vragen over een opengevallen nalatenschap gerust contact met ons op.
Op 13 november 2020 is het de Dag van de Erfenis. Tijdens deze dag kunt u kosteloos advies inwinnen over de afwikkeling van uw nalatenschap, over uw testament en andere vragen stellen die met een erfenis te maken hebben. Hiervoor kunt u terecht bij onze erfrechtspecialist Edo Moll.
Aanmelden voor een kosteloze afspraak* op vrijdag 13 november 2020 tussen 8.30 en 17.00 uur dient vooraf telefonisch te geschieden via (0314) 37 55 00 of via e.moll@baxadvocaten.nl.
* In verband met de coronamaatregelen wordt uw afspraak telefonisch, online of desgewenst op veilige afstand op ons kantoor ingepland.
Tags: erfenis, testament, nalatenschap, overlijden, erfgenaam
Lees verder
13.10.2020 | Bjorn Harbers - 0 reactie(s)
Op 6 oktober 2020 heeft de Eerste Kamer het wetsvoorstel Wet Homologatie Onderhands Akkoord (hierna: ‘WHOA’) aangenomen, waardoor invoering per 1 januari 2021 (of zelfs eerder) mogelijk lijkt.
Invoering van de WHOA biedt ruimere mogelijkheden om te komen tot herstructurering van schulden buiten een faillissement om. Zeker gelet op de economische gevolgen van de coronacrisis, biedt de WHOA kansen voor ondernemers om zonder een faillissement de schulden te saneren en de activiteiten te kunnen voortzetten. Kortom, een interessante aanvulling op de reeds bestaande insolventiewetgeving.
Doel van de WHOA
Onder de huidige regelgeving is het voor een succesvolle en effectieve herstructurering noodzakelijk dat alle crediteuren akkoord gaan met een saneringsvoorstel.
Na invoering van de WHOA wordt het – voor in de kern levensvatbare ondernemingen – mogelijk ook buiten een faillissementssituatie om een onderhands (dwang)akkoord aan crediteuren aan te bieden. Slaagt dit onderhandse akkoord, dan dient dit door de rechter te worden bekrachtigd, waarmee ook de crediteuren die tegengestemd hebben aan het akkoord gebonden zijn. De onderneming kan dan door met haar bedrijfsactiviteiten en de werkgelegenheid blijft behouden. De WHOA heeft immers geen effect op lopende arbeidsovereenkomsten.
Inhoud en gevolgen akkoorden
De inhoud van het akkoord en de als gevolg daarvan op te treden wijzigingen in de positie van de schuldeisers, bepaalt de schuldenaar in grote lijnen zelf. Daarbij moet de schuldenaar een onderscheid maken in klassen van schuldeisers, bijvoorbeeld schuldeisers met zekerheidsrechten, aandeelhouders, reguliere handelscrediteuren, belastingdienst etc. Het wordt mogelijk om aan slechts één of enkele van deze klassen een akkoord aan te bieden, bijvoorbeeld slechts aan de aandeelhouders en de financier. Voor de andere schuldeisers heeft het akkoord dan geen werking.
Van belang bij het aanbieden van een akkoord in het kader van de WHOA is dat de levensvatbaarheid getoetst wordt aan de hand van een cijfermatige onderbouwing. Indien schuldeisers die samen 2/3e deel van de schuldenlast in een bepaalde klasse vertegenwoordigen instemmen en zij door het akkoord niet in een slechtere positie komen dan in geval van een faillissement, kan het akkoord aan de rechtbank worden voorgelegd ter homologatie. De meerwaarde die gecreëerd wordt zal dan wel evenredig verdeeld moeten worden over de schuldeisers in de betreffende klasse. Tegen de uitspraak van de rechter staat geen hoger beroep open, waardoor na homologatie van het akkoord door de rechter de herstructurering direct kan worden uitgevoerd.
Beëindigen overeenkomsten
In het kader van de herstructurering geeft de WHOA tevens de bevoegdheid om – als onderdeel van het aan te bieden akkoord – contracten eenzijdig te beëindigen. Daarnaast mogen (met toestemming van de rechtbank) nieuwe verplichtingen worden aangegaan, bijvoorbeeld het afsluiten van een aanvullende financiering (incl. voor zover mogelijk het verschaffen van zekerheden), zonder dat deze bij een eventueel opvolgend faillissement als paulianeus kunnen worden aangemerkt.
Bijzondere regelingen voor kleine schuldeisers
De WHOA geeft naast vorenstaande specifieke regels waaraan een uitbetaling dient te voldoen. Zo geldt de voorwaarde dat kleine MKB’ers minimaal 20% krijgen van hun vordering voor geleverde goederen of diensten, of uit hoofde van onrechtmatige daad, tenzij er zwaarwegende gronden zijn dat niet te doen.
Meer weten?
Hebt u vragen over deze blog, of wilt u meer over de WHOA of andere wijzen om te herstructureren, neem dan contact op met onze specialisten.
Tags: faillissement, WHOA, faillissementsrecht, herstructureren
Lees verder
12.10.2020 | Tom Gilsing - 0 reactie(s)
De afgelopen jaren zijn behoorlijk wat energiecoöperaties opgericht met het doel gezamenlijk duurzame elektriciteit op te wekken en tegelijkertijd te besparen op de energierekening. De ‘postcoderoosregeling’ speelde een belangrijke rol in deze ontwikkeling. De postcoderoosregeling is een Nederlandse belastingmaatregel voor particuliere huishoudens die zelf in de nabijheid van hun woonomgeving duurzame energie willen opwekken. In 2021 wordt deze regeling veranderd. Wij leggen hieronder uit wat deze wijziging inhoudt.
De huidige regeling
De huidige postcoderoosregeling biedt in de kern de mogelijkheid om minder energiebelasting te betalen.
Een voorbeeld. Een driepersoonshuishouden verbruikt gemiddeld 3.500 kWh per jaar. Het huidige belastingtarief voor elektriciteit is € 0,118 inclusief btw per kWh, zodat het huishouden jaarlijks ongeveer € 414,- aan energiebelasting verschuldigd is. Met de postcoderoosregeling kan eenvoudig gezegd teruggave van deze belasting worden gerealiseerd. Dat gaat in het kort als volgt.
Een coöperatie realiseert een installatie waarmee duurzame energie wordt opgewekt, meestal energie uit zon. Het bedrag om de installatie te realiseren wordt bijeengebracht door de leden (deelnemers) van de coöperatie. De opgewekte elektriciteit wordt door de coöperatie verkocht aan een energiebedrijf. Uit de verkoopopbrengst kunnen de lopende kosten van de coöperatie worden betaald, zoals de onderhoudskosten van de installatie.
De coöperatie kent de deelnemers naar rato van hun investering een deel van de door de installatie opgewekte elektriciteit toe. Een deelnemer krijgt dus bijvoorbeeld 3.500 kWh toegewezen. Over deze toegewezen hoeveelheid kan de deelnemer de door hem betaalde energiebelasting terugvragen. Dat doet de deelnemer bij de leverancier die bij hem thuis elektriciteit levert.
Deze regeling eindigt in december 2020. Lopende projecten blijven tot 15 jaar na de oorspronkelijke startdatum in de bestaande vorm doorlopen, maar nieuwe projecten vallen onder de nieuwe subsidieregeling.
Nieuwe regeling met ingang van 2021
De postcoderoosregeling verdwijnt niet, maar wordt met ingang van 2021 een subsidieregeling. De basis blijft hetzelfde. Een coöperatie (of een VvE) realiseert een installatie waarmee duurzame energie wordt opgewekt. Het bedrag om de installatie te realiseren wordt bijeengebracht door de deelnemers van de coöperatie. De opgewekte elektriciteit wordt door de coöperatie verkocht aan een energiebedrijf. Uit de verkoopopbrengst kunnen de lopende kosten van de coöperatie worden betaald, zoals de onderhoudskosten van de installatie. Daarnaast ontvangt de coöperatie subsidie per opgewekte kWh. Voor kleine installaties € 0,146 en voor grote installaties € 0,121 per kWh. De coöperatie verdeelt dit onder haar deelnemers naar rato van de investering en de op basis daarvan aan een deelnemer toegewezen hoeveelheid elektriciteit. Een deelnemer die 3.500 kWh krijgt toegewezen krijgt daarmee dus bijvoorbeeld € 511,- uitgekeerd van de coöperatie.
De definitieve inhoud van de subsidieregeling
De details van de nieuwe subsidieregeling zijn nog niet bekend. Eind oktober 2020 wordt de conceptregeling bekend gemaakt via een internetconsultatie. Naar verwachting wordt rond de jaarwisseling de definitieve regeling gepubliceerd en (pas) in april 2021 zal de regeling worden opengesteld voor aanvragen.
Deze regeling kan vooral interessant zijn voor vastgoedeigenaren en VvE’s met daken geschikt voor zonnepanelen en instellingen en particulieren die met een coöperatieve gedachte duurzame elektriciteit willen opwekken.
Meer weten?
Wij volgen de ontwikkelingen rond deze regeling en zullen u op de hoogte houden. Heeft u vragen over de regeling of over het gebruik van daken of grond voor een postcoderoosproject, neemt u dan gerust contact op.
Tags: energiewet, postcoderoosregeling, transitie, belasting
Lees verder
07.10.2020 | Mike Timmer - 0 reactie(s)
Sinds 1 oktober jl. is de NOW 3.0 in werking getreden en deze zal gelden tot 1 juli 2021. De verlenging is hard nodig, zeker nu de Covid-19 maatregelen weer worden aangescherpt. De NOW 3.0 verschilt op een aantal punten met zijn voorgangers en kent drie tijdvakken:
NOW 3.1: van 1 oktober 2020 tot 1 januari 2021 (Aanvragen van 16 november t/m 13 december);
NOW 3.2: van 1 januari tot 1 april (Aanvragen van 15 februari 2021 t/m 14 maart 2021);
NOW 3.3: van 1 april tot 1 juli 2021 (Aanvragen van 17 mei 2021 t/m 13 juni 2021).
Omvang vergoeding en loonsomdaling
De vergoeding van de loonkosten wordt in de drie tijdvakken stapsgewijs afgebouwd, 80% in het 1e tijdvak, 70% in het 2e tijdvak en 60% in het derde tijdvak. Tegenover de afbouw van de vergoeding bestaat nu wel de mogelijkheid om de loonsom geleidelijk te laten dalen (10% in het eerste tijdvak, 15% in het tweede tijdvak en 20% in het derde tijdvak) zonder korting op de subsidie.
Daarnaast moet er, om in aanmerking te komen voor deze steunmaatregel, vanaf het 2e tijdvak sprake zijn van een (verwacht) omzetverlies van minimaal 30% in plaats van de voor NOW 1 en NOW 2 geldende 20%.
Boete voor werkgevers die ontslagen werknemers niet helpen
De korting op de subsidie in het geval van een ontslag op bedrijfseconomische gronden vervalt. Daartegenover staat wel dat de verplichting voor de werkgever om zich in te spannen voor begeleiding van de werknemer(s) naar een nieuwe baan. Voldoet de werkgever niet aan deze inspanningsverplichting, dan kan er een korting volgen van 5% op het subsidiebedrag.
Meer weten?
Wij volgen alle ontwikkelingen op de voet en houden u op de hoogte. Heeft u vragen, neem dan gerust contact op met arbeidsrechtspecialist Mike Timmer.
Tags: corona, maatregelen, now3, steunpakket
Lees verder
21.09.2020 | Edo Moll - 0 reactie(s)
Een vrouw die zeven jaar geleden een schilderij schonk aan het Rijksmuseum wil het kunstwerk terug. Mevrouw Silberman heeft in 2013 Het schilderij 'Compositie' van Bart van der Leck geschonken aan het Rijksmuseum. Nu wil ze dus het schilderij terug.
Schenking is een overeenkomst tussen twee partijen. Overeenkomsten zijn in principe bindend voor beide partijen. Dat wil zeggen, ieder moet zich aan de afspraken houden. Maar schenking is wél een bijzondere overeenkomst. De begiftigde krijgt iets en hoeft daar niets voor terug te doen. De wetgever heeft daarom bij schenking een bijzondere regel toegevoegd. Die komt neer op het volgende. Als de schenker zegt dat de begiftigde misbruik van omstandigheden heeft gemaakt, moet laatstgenoemde, in dit geval dus het museum, bewijzen dat dat niet zo is, d.w.z. bewijzen dat er géén misbruik van omstandigheden is gemaakt. Deze omkering van de bewijslast geldt niet als van de schenking een notariële akte is opgemaakt. In deze zaak is overigens, naar ik uit de pers begrijp, een notariële akte opgemaakt. Ik geef het museum een goede kans om het schilderij te mogen houden.
Lees ook eens: Geschil over gitaat Kurt Cobain, Nalatenschap met familieleningen, Oplossing door overleg, Samen overleden op huwelijksreis: conflict erfenis
Tags: erfrecht, nalatenschap, schenking
Lees verder
06.08.2020 | Fokke Voerman - 0 reactie(s)
Algemene voorwaarden betreffen niet de kern van een overeenkomst maar bevatten vaak zeer belangrijke bepalingen als er een geschil ontstaat. Te denken is onder andere aan de termijn om te klagen, de omvang van garanties, de beperking van aansprakelijkheid en een geschillenregeling.
Van toepassing verklaren en ter hand stellen
Er kan alleen een beroep gedaan worden op algemene voorwaarden als deze van toepassing zijn verklaard op een overeenkomst voordat de overeenkomst wordt aangegaan. Daarnaast zal de gebruiker van de algemene voorwaarden deze vooraf ter hand moeten stellen aan zijn aanstaande contractspartij. Dit kan geschieden door toesturen of overhandigen van de algemene voorwaarden. Bij discussie hierover zal de gebruiker van de algemene voorwaarden moeten bewijzen dat de algemene voorwaarden ter hand zijn gesteld.
Toepasselijkheid aanvaarden
Het meest wijs is het dat uw contractspartij de algemene voorwaarden uitdrukkelijk aanvaardt. Als uw contractspartij hiervoor tekent of -zoals bij een overeenkomst via internet- “voor akkoord” aangeeft, is uw contractspartij hieraan gebonden. Wanneer uw contractspartij in plaats van uw algemene voorwaarden zijn eigen algemene voorwaarden van toepassing verklaart of daarnaar verwijst, ligt de situatie anders. In dat geval bent u juist gebonden aan de algemene voorwaarden van uw contractspartij als u de overeenkomst zonder verdere berichtgeving aangaat en verwerping van de algemene voorwaarden van uw contractspartij achterwege laat.
Voorkom vernietiging van algemene voorwaarden
Algemene voorwaarden zijn ondermeer vernietigbaar als u uw aanstaande contractspartij geen gelegenheid hebt geboden van de algemene voorwaarden kennis te nemen (zie artikel 6:235 BW). Door een dergelijke vernietiging zijn de algemene voorwaarden niet van toepassing. Dit is te voorkomen door de algemene voorwaarden vóór of uiterlijk bij het sluiten van de overeenkomst aan uw aanstaande contractspartij “ter hand te stellen” (zie hiervoor) door toezending of overhandiging. Mocht de overeenkomst via internet tot stand komen dan moet uw contractspartij niet alleen expliciet instemmen maar moet hij de algemene voorwaarden kunnen opslaan (bijvoorbeeld pdf-document) en moeten deze toegankelijk blijven voor raadpleging op een later moment. Alleen een grote contractspartij (publicatieplicht jaarrekening of meer dan 50 werknemers) kan zich niet op deze vernietigbaarheid beroepen. Het is echter wijs om daar nooit op te gokken door een terhandstelling achterwege te laten.
Onredelijk bezwarend(e) beding(en)
Een rechter kan van oordeel zijn dat één of meer bedingen uit de algemene voorwaarden die van toepassing zijn verklaard, ter hand zijn gesteld en aanvaard zijn, toch qua inhoud en de omstandigheden waaronder zij tot stand zijn gekomen onredelijk bezwarend is/zijn. Deze mogelijkheid tot vernietiging door de rechter of via een buitengerechtelijke verklaring geldt voor zowel de situatie dat uw contractspartij een consument (particulier) als een ondernemer is. In het Burgerlijk Wetboek zijn ruim 30 bedingen opgenomen die altijd onredelijk bezwarend worden geacht voor consumenten (art. 6:236 BW: zwarte lijst) of die vermoed worden onredelijk bezwarend te zijn voor consumenten (art. 6:237 BW: grijze lijst).
Een consument kan dergelijke bedingen (laten) vernietigen waardoor deze geen gelding hebben tussen partijen. Van de zwarte en grijze lijst gaat “reflexwerking” uit doordat rechters vaak genegen zijn deze ook toe te passen op kleine ondernemers, verenigingen en stichtingen die niet met de regelmaat van de klok bepaalde overeenkomsten sluiten.
Conclusies
Verklaar uw algemene voorwaarden van toepassing voordat u een overeenkomst aangaat.
Stel de algemene voorwaarden vooraf ter hand aan uw mogelijke contractspartij via verzending of overhandiging en zorg dat ook dit bewijsbaar is.
Laat uw contractspartij voor akkoord tekenen voor het van toepassing zijn van uw algemene voorwaarden en verwerp de toepasselijkheid van algemene voorwaarden van uw contractspartij of ga daarover in overleg en leg de uitkomst daarvan vast.
Zorg ervoor dat uw algemene voorwaarden niet onredelijk bezwarend zijn voor uw contractspartij, ongeacht of dit een consument of ondernemer is, en beperk hierdoor de vernietigbaarheid van één of meer bepalingen van uw algemene voorwaarden.
Meer weten?
Wilt u meer weten over algemene voorwaarden of heeft u een ander zakelijk vraagstuk, neem dan gerust contact op met Fokke Voerman of een van onze andere advocaten.
Tags: Blog, FokkeVoerman, ondernemingsrecht, algemenevoorwaarden
Lees verder
06.07.2020 | Edo Moll - 0 reactie(s)
In 1994 overleed de Amerikaanse zanger gitarist Kurt Cobain. Zijn dochter Frances erfde een kostbare Martin gitaar van hem. Frances was getrouwd met Isaiah Silva. In 2016 vroeg Frances de echtscheiding aan. Daarna ontstond er een conflict over de gitaar van Kurt. Na een strijd van 2 jaar heeft Frances geaccepteerd dat de gitaar van haar vader, aan haar ex-man toekomt. Recent is deze gitaar geveild voor 6 miljoen dollar.
Hoe zou de strijd over de gitaar naar Nederlands recht zijn afgelopen?
Volgens artikel 1:94 BW vallen schenkingen en erfenissen niet in de gemeenschap van goederen. Wat je erft of geschonken krijgt, wordt dus niet mede-eigendom van je partner. Maar voor huwelijken die gesloten zijn vóór 1 januari 2018 geldt nog het oude systeem: schenkingen en erfenissen vallen in de gemeenschap van goederen, tenzij de erflater of schenker in zijn testament of schenkingsakte heeft bepaald, dat wat hij nalaat of schenkt, niet in de gemeenschap van goederen valt.
Dus hebt u een dure gitaar en wilt u niet dat die bij de ‘koude kant’ terecht komt, dan is het verstandig om voor de zekerheid bij de notaris in uw testament een zogenoemde 'uitsluitingsclausule' te laten opnemen.
Is uw kind na 1 januari 2018 getrouwd, dan is dat in de meeste gevallen niet nodig. Toch kan het verstandig zijn wél een uitsluitingsclausule op te laten nemen in testament of schenkingsakte. Uw kind kan namelijk met zijn of haar partner gekozen hebben voor huwelijksvoorwaarden volgens het oude systeem, dus de regels die van toepassing waren vóór 1 januari 2018.
Meer weten?
Heeft u vragen, neem dan gerust contact op met erfrechtspecialist Edo Moll.
Tags: erfrecht, erfenis, nalatenschap, kurtcobain
Lees verder
12.06.2020 | Edo Moll - 0 reactie(s)
Ouders lenen soms geld uit aan hun kinderen. Wanneer de ouders overleden zijn en de erfenis wordt verdeeld, is het soms onduidelijk of de lening al is terugbetaald. Moet de lening nog worden terugbetaald? Hoe zit het met verjaring? Was het uiteindelijk misschien toch als schenking bedoeld? Daar kunnen ruzies over ontstaan tussen de erfgenamen. Eén van de kinderen vindt bijvoorbeeld dat het nog moet worden terugbetaald. Een andere broer of zus zegt dat het al is terugbetaald, of dat zijn schuld aan zijn ouders is verjaard.
Verjaringstermijn
De verjaringstermijn van een overeenkomst tot geldlening is vijf jaar. De termijn begint te lopen vanaf het moment dat de geldlener had moet terugbetalen.
De uitspraken van de rechtbanken over nalatenschappen met oude familieleningen, en van de gerechtshoven in hoger beroep, zitten niet op één lijn. De Hoge Raad heeft nog nooit een uitspraak gedaan over de verdeling van een erfenis met daarin één of meer verjaarde familieleningen aan erfgenamen.
In het Tijdschrift Erfrecht van juni 2020 heb ik een artikel over dit onderwerp geschreven. In het artikel ben ik ingegaan op het feit dat de rechterlijke uitspraken over dit onderwerp niet op één lijn zitten. Het zou voor de rechtspraktijk handig zijn, als de Hoge Raad een uitspraak hierover zou doen. Zodat degenen die beroepshalve betrokken zijn bij het afwikkelen van erfenissen, weten waar ze aan toe zijn.
Meer weten?
Heeft u vragen over het afwikkelen van een nalatenschap, neem dan gerust contact op met erfrechtspecialist Edo Moll.
Lees ook eens: Oplossing door overleg, Het belang van een executeur, Samen overleden op huwelijksreis: conflict erfenis
Tags: erfenis, nalatenschap, verjaringstermijn, familieleningen
Lees verder
09.06.2020 | Maarten Korthuis - 0 reactie(s)
Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 2 juni 2020 (onder meer) een vordering tot schadevergoeding van Max Verstappen afgewezen, gebaseerd op schending van zijn portretrecht, dan wel onrechtmatig handelen. Door de rechtbank Amsterdam was in 2018 € 150.000,00 schadevergoeding aan Verstappen toegewezen. De rechtbank oordeelde destijds dat onrechtmatig was gehandeld door openbaarmaking van het portret van Verstappen in een commercial (https://vimeo.com/201184234). De commercial was afkomstig van een internet supermarkt die boodschappen bij klanten thuis bezorgt.
Portret(-recht)
Zeer kort gezegd, is een portret een afbeelding van het gelaat van een persoon met of zonder verdere lichaamsdelen. Niet relevant, is hoe het portret gerealiseerd is. Een typerende lichaamshouding, waaraan een persoon kan worden herkend, kan volgens de Hoge Raad ook een factor zijn die meeweegt bij de beantwoording van de vraag of er al dan niet sprake is van een portret. Gebruik van een lookalike kan onder omstandigheden in strijd zijn met het portretrecht van een ander. Of een geportretteerde zich kan verzetten tegen gebruik van zijn portret hangt er vanaf of hij daarbij een redelijk belang (privacy of commercieel) heeft.
Geen inbreuk portretrecht
Het gerechtshof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat:
de weergave in de commercial van (het optreden van) de lookalike niet als portret van Verstappen in de zin van art. 21 Auteurswet kan worden aangemerkt;
weliswaar het beeld van Verstappen wordt opgeroepen, maar voor de aanschouwer van de commercial duidelijk is dat het niet om Verstappen gaat, maar om een persiflage van zijn optreden in de reclamefilms voor Jumbo. Daarbij speelt een rol dat er sprake is van gelijkende, maar niet identieke gelaatstrekken, de lookalike in een smal elektrisch bestelbusje rijdt in plaats van een Formule 1 racewagen en de nadruk niet op snelheid ligt, maar op tijdig vertrek en het plezier van de bezorger;
de bescherming tegen openbaarmaking van een portret niet zover gaat dat Verstappen zich kan verzetten tegen beeldmateriaal, waarbij de kenmerkende verschijning van een persoon wordt nagebootst, maar geen redelijke twijfel bestaat door het persiflerende en verwijzende karakter dat het niet de persoon zelf betreft, maar iemand die op hem lijkt;
aan het voorgaande geen afbreuk wordt gedaan als de associatie met opzet wordt gewekt.
Kortom, er is volgens het Gerechtshof geen redelijk belang van Verstappen dat zich tegen de openbaarmaking van het beeldmateriaal verzet.
Geen onrechtmatige daad
Volgens het Gerechtshof zou de openbaarmaking van de commercial onrechtmatig kunnen zijn, indien:
Verstappen in zijn eer en goede naam wordt aangetast, dan wel;
zakelijke belangen van Verstappen worden geschaad door openbaarmaking van het beeldmateriaal.
Van het één noch het ander is volgens het Gerechtshof (voldoende) gebleken. Volgens het Gerechtshof zijn er geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat Verstappen in zijn goede naam is aangetast.
Verder overweegt het Gerechtshof dat Verstappen, gelet op de in acht genomen afstand tot zijn ware persoon, niet in verband gebracht zal worden met de activiteiten van de internet supermarkt. De gemiddelde kijker zal de commercial als een persiflage begrijpen. Daarnaast overweegt het Gerechtshof dat door de manier waarop de lookalike in beeld is gebracht geen afbreuk wordt gedaan aan de reputatie van Verstappen en zijn populariteit bij bestaande of potentiële sponsoren. De omstandigheid dat iemand een verzilverbare populariteit geniet, brengt volgens het Gerechtshof niet met zich, dat het nabootsen van die persoon zonder dat verwarring optreedt ten aanzien van de identiteit van beide personen, als onrechtmatig jegens de bekende persoon moet worden gekwalificeerd. Dat degene die de commercial openbaar maakt een commercieel belang heeft, door zijn naamsbekendheid te kunnen vergroten, maakt het voorgaande niet anders volgens het Gerechtshof. Jumbo heeft bovendien kort na de openbaarmaking van de commercial het contract met Verstappen verlengd en kenbaar gemaakt dat zij de humor van het filmpje wel inzag. Tot slot zou het contract van Verstappen met Jumbo niet toelaten dat Verstappen zelf in een commercial van een andere (internet-) supermarkt optreedt.
Formule 1 vs portretrecht
Het zal Max Verstappen niet vaak gebeuren dat een opponent, die onder andere voldoende afstand houdt en langzamer rijdt, er toch met de overwinning vandoor gaat. In het portretrecht en de Formule 1 gelden kennelijk andere spelregels.
Meer weten?
Heeft u vragen of wilt u meer weten over portretrecht, neem dan gerust contact op met Maarten Korthuis.
Tags: Blog, portretrecht, schadevergoeding
Lees verder
25.05.2020 | Maarten Korthuis - 0 reactie(s)
Verwachtingsvol is uitgekeken naar de versoepeling van het ontslagrecht, door invoering van de cumulatiegrond (i-grond) per 1 januari 2020. Acht van de tot 24 mei 2020 gepubliceerde uitspraken hebben één element gemeenschappelijk. De i-grond heeft niet tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst geleid.
Ontslaggronden
Een werkgever kan kort gezegd een arbeidsovereenkomst beëindigen op de navolgende gronden:
a. Vervallen van arbeidsplaatsen
b. Langdurige ziekte (arbeidsongeschiktheid)
c. Frequent ziekteverzuim
d. Disfunctioneren
e. Verwijtbaar handelen
f. Gewetensbezwaren
g. Verstoorde arbeidsverhouding
h. Andere omstandigheden
i. Cumulatiegrond
De cumulatiegrond
Door de Wet Arbeidsmarkt in Balans is de cumulatiegrond, (i-grond) toegevoegd aan het bestaande lijstje, strikt gehanteerde gronden voor ontbinding van een arbeidsovereenkomst. De i-grond is een combinatie van niet volledig voldragen ontslaggronden, waarbij door de combinatie daarvan, onder omstandigheden, er toch een redelijke grond voor ontbinding kan zijn. Van combinatievorming zijn uitgesloten verval van arbeidsplaatsen, langdurig ziekteverzuim en gewetensbezwaren.
Bij toewijzing van ontbinding op de cumulatiegrond kan de rechter, als aanvullende vergoeding, maximaal de helft van de transitievergoeding toekennen.
Waarom geen ontbinding op de i-grond?
Bij de onderzochte uitspraken werd de i-grond doorgaans vorm gegeven door een combinatie van disfunctioneren en/ of verwijtbaar handelen en een verstoorde arbeidsverhouding.
In vrijwel alle uitspraken was de rechter van oordeel, dat namens de werkgever onvoldoende onderbouwd was waarom de combinatie van twee niet voldragen ontslaggronden tot ontbinding zou moeten leiden. Enkele rechters meenden dat het niet aan hen was zelf op zoek te gaan naar argumenten waarom op basis van de cumulatiegrond ontbonden zou kunnen worden. Enkele rechters meenden dat de stringente regels die gelden voor een ontslag op basis van disfunctioneren omzeild zouden kunnen worden, wanneer door een combinatie met een andere niet voldragen ontslaggrond toch tot ontbinding gekomen zou kunnen worden. Ook werd er in uitspraken waarde aan toegekend, dat de gecombineerde gronden niet nagenoeg voldragen waren. Ten slotte werd in enkele uitspraken overwogen ter afzwakking van de aangevoerde g-grond (verstoorde arbeidsverhouding), als element van de cumulatiegrond, dat de werkgever te weinig had gedaan om de verhoudingen te normaliseren.
Eén kantonrechter toonde zich inlevend door de frustraties van een werkgever te begrijpen en benoemen over een niet ideale, achteroverleunende werknemer zonder pro actieve opstelling. Ontbinding zou echter pas in beeld komen als de werknemer beter voorgehouden zou worden wat er verwacht werd en hij gewezen zou worden op de consequenties, als de verwachtingen niet waargemaakt zouden worden.
Conclusie
Indien de eerste uitspraken over de cumulatiegrond de toon zetten voor de toekomst is het zinvol:
te onderbouwen waarom de combinatie van twee of meer onvoldragen ontbindingsgronden alsnog tot ontbinding moet leiden;
bij de te combineren ontslaggronden uit te gaan van gronden die niet volledig voldragen zijn, maar wel serieus beargumenteerd kunnen worden als afzonderlijke ontslaggrond.
Tot slot
Reden voor invoering van de cumulatiegrond is onder meer werkgevers te stimuleren werknemers sneller en vaker voor onbepaalde tijd in dienst te nemen. Er zou voor werkgevers minder risico zijn, nu ontbinding van de arbeidsovereenkomst via de i-grond eerder zou slagen, ook al zou niet volledig voldaan zijn het strakke keurslijf van een individuele ontslaggrond. Als de toon die door de eerste uitspraken gezet is de maatstaf wordt, valt te bezien of de beoogde stimulering in de praktijk bereikt wordt.
Meer weten?
Wilt u meer weten over de i-grond of heeft u een arbeidsrechtelijk vraagstuk, neem dan gerust contact op met Maarten Korthuis of een van onze andere gespecialiseerde arbeidsrecht advocaten.
Lees ook eens: Ontslag wegens disfunctioneren, Ontslag op staande voet, Aanspraak op geboorteverlof verruimd (deel 1), Aanspraak op geboorteverlof verruimd (deel 2)
Tags: Blog, Arbeidsrecht, ontslagrecht, cumulatiegrond, i-grond
Lees verder
13.05.2020 | Edo Moll - 0 reactie(s)
Het gerechtshof in Den Haag heeft op 12 mei 2020 in een erfrechtzaak een interessante uitspraak gedaan in hoger beroep.
Overlijden echtpaar
Een echtpaar op huwelijksreis in de Dominicaanse Republiek kwam kort na elkaar te overlijden. De hoofdregel in het erfrecht is dat de echtgenoot die later overlijdt, het gehele vermogen erft van de echtgenoot die als eerste overlijdt. In dit geval overleed eerst de vrouw en kort daarna de man. Dat betekent praktisch dat de familie van de man uiteindelijk ook het vermogen van de vrouw erft.
De rechtbank oordeelde vorig jaar dat het in deze zaak - bij wijze uitzondering - redelijk was om te doen alsof beiden tegelijk waren overleden. Dat zou betekenen dat de helft van het vermogen naar de familie van de man zou gaan en de andere helft naar de familie van de vrouw.
Uitspraak Hof
Het hof heeft dit in hoger beroep op 12 mei 2020 teruggedraaid. Het oordeel van het hof komt erop neer dat de letterlijke tekst van de wet moet worden gevolgd. Dat is beter in verband met de ‘rechtszekerheid’. Klik hier om de hele uitspraak van het hof te lezen.
Meer weten?
Wanneer een dierbare overlijdt, is het laatste wat je wil dat er ook ruzie over geld ontstaat. Het is heel belangrijk om dat zoveel mogelijk te voorkomen. Als de twee echtgenoten bij een notaris een testament hadden laten opstellen, waren deze nare rechtszaken niet nodig geweest. Neem bij vragen gerust contact op met erfrechtspecialist Edo Moll.
Lees ook eens: Wet bescherming erfgenamen tegen schulden, Casus: Wie is de erfgenaam?, Kan een huisdier erven?, Het belang van een executeur
Tags: erfenis, testament, overlijden, nabestaanden
Lees verder
29.04.2020 | Marie-Alice Pissarro Bras - 0 reactie(s)
Het coronavirus heeft ervoor gezorgd dat Frankrijk sinds 17 maart jl. in lockdown is gegaan.
De beslissing van de Franse regering heeft niet alleen impact op de Fransen en het Franse bedrijfsleven, maar ook op Nederlandse ondernemingen die aanwezig, dan wel actief zijn in Frankrijk.
In deze blog wordt uitgebreid ingegaan op de maatregelen die de Franse regering heeft genomen om het bedrijfsleven tegemoet te komen en is gericht op Nederlandse ondernemingen met belangen in Frankrijk.
Hieronder worden de volgende onderwerpen behandeld:
Noodgezondheidswet;
Fiscale- en sociale verzekeringsmaatregelen;
Werkgelegenheidsmaatregelen:
Werktijdverkorting;
Thuiswerken;
Vakantiedagen/rustdagen;
Lenen/uitlenen van medewerkers;
Overige maatregelen om het bedrijfsleven tegemoet te komen:
Solidariteitsnoodfonds;
Uitstel van betaling van electra- en waterfacturen alsmede commerciële huur;
Lening met overheidszekerheid;
Maatregelen per sector;
Contractuele verplichtingen.
Noodgezondheidswet
Om de regering de 'tools' te geven om snel te kunnen reageren alsmede effectieve maatregelen ter bestrijding van het coronavirus en de gevolgen daarvan te overzien, heeft het Franse Parlement een noodgezondheidswet aangenomen: de coronavirus noodwet. In het kort kent de noodwet aan Président Macron en zijn regering de bevoegdheid toe om noodmaatregelen te treffen van tijdelijke aard. De noodwet geeft de regering de mogelijkheid om van het wettelijke stelsel af te wijken.
Op 24 maart jl. zijn de eerste noodmaatregelen genomen. Deze maatregelen zijn op 25 en 27 maart jl. aangevuld met nieuwe maatregelen dan wel met de uitbreiding van de reeds genomen maatregelen. Een aantal van de genomen maatregelen zijn met terugwerkende kracht vanaf 12 maart jl. ingegaan.
In het kort behelst het doel van de maatregelen het voorkomen c.q. beperken van negatieve gevolgen van de coronacrisis, onder andere op het gebied van economische, financiële en sociale aspecten, maar in het bijzonder de impact van de crisis op het bedrijfsleven en om het effect daarvan op de werkgelegenheid zoveel mogelijk te bestrijden c.q. te beperken.
Fiscale- en sociale verzekeringsmaatregelen
Nederlandse werkgevers in Frankrijk (met en/of zonder vestiging in Frankrijk) kunnen, inzake hun financiële verplichtingen totale of gedeeltelijke uitstel van betaling aanvragen bij het URSSAF. Inzake de financiële verplichtingen die op de werkgever rust omtrent de deelname (verplichte deelname) aan de ouderdomsverzekering Agirc-Arrco, is uitstel van betaling voor de maanden maart en april toegestaan.
Loop je als werkgever vertraging op in de betaling van je financiële ouderdomsverzekeringplichten, bijvoorbeeld als je de maand februari nog niet hebt betaald, dan kun je de aangifte voor de maand februari alsnog indienen met als betaald bedrag € 0 dan wel een bedrag gelijk aan de helft van het nog te betalen bedrag.
In ieder geval is betaling c.q. het afdwingen (door de bevoegde instanties) van betaling van de sociale lasten uitgesteld tot na 24 juni 2020. Echter kan deze termijn verlengd worden indien de lockdown ook verlengd wordt.
De vestigingen in Frankrijk die tijdens de lockdown een omzetdaling, als gevolg van de coronacrisis, hebben opgelopen, kunnen een btw-aanbetaling, in plaats van het volledige bedrag, met vermelding van COVID-19 op de BTW-aangifte, doen. De tolerantie geldt, op dit moment, in principe ook voor de btw-aangifte van mei.
Let wel, deze maatregelen zijn van tijdelijke aard. Dientengevolge kunnen deze op elk moment worden gewijzigd.
Werkgelegenheidsmaatregelen
De genomen noodmaatregelen beogen het voorkomen, voor zover mogelijk, van ontslagen op grond van economische redenen.
Activité partielle / werktijdverkorting
Nederlandse werkgevers zonder vestiging in Frankrijk kunnen ook een beroep op deze maatregel doen mits de werkgever minimaal één werknemer in dienst heeft die in Frankrijk zijn activiteit voor en namens de werkgever uitvoert en mits de werkgever onderworpen is aan de Franse wettelijke- of CAO premies en bijdragen alsmede onderworpen is tot een verplichte aansluiting bij de werkloosheidsverzekering. Indien de arbeidsovereenkomst onder Frans recht is aangegaan is dit vaak het geval.
Alvorens een “activité partielle” in te voeren dient de werkgever eerst een verzoek bij de Direccte (gedeeltelijk te vergelijken met het UWV) in te dienen en de goedkeuring daarvan af te wachten. Indiening en goedkeuring daarvan geschiedt achteraf, dan wel kan achteraf geschieden. De procedure rondom de indiening en goedkeuring is versneld en vereenvoudigd.
Indien een goedkeuring afgegeven wordt, worden deze maatregelen voor maximaal 12 maanden verleend.
De werknemer krijgt een uurvergoeding uitbetaald die overeenkomt met 70% van zijn brutoloon. De uurvergoeding kan, in beginsel, niet lager worden vastgesteld dan € 8,03. De werknemer krijgt ongeveer een vergoeding van 84% van zijn netto salaris uitbetaald.
De werkgever krijgt het betaalde bedrag, ter hoogte van maximaal 4,5 maal de gegarandeerde minimumlonen (Smic), vergoed. Het bedrag dat boven de 4,5 maal de gegarandeerde minimumlonen komt, is voor rekening van de werkgever en wordt dus niet vergoed.
Verder is de door de werkgever betaalde vergoeding vrijgesteld van sociale lasten- en bijdragen die, in beginsel, voor rekening van de werkgever komen. Wel is het bedrag onderworpen aan de CSG (6,2%) en aan de CRDS (0,5%). De CSG en de CRDS zijn specifieke sociale lasten waarvan bijna nooit wordt afgeweken. Deze worden door zowel de werknemer als de werkgever betaald.
Op dit moment dient de werkgever binnen 30 dagen, te rekenen vanaf het moment dat hij toepassing op de maatregel heeft gedaan, het verzoek ter goedkeuring in.
Let op! De “activité partielle” is een ultimum remedium. Dat wil zeggen dat de werkgever eerst alle andere mogelijke maatregelen ter voorkoming van werkloosheid in dient te zetten. Doet hij dat niet, dan zal een verzoek tot “activité partielle” wellicht niet gehonoreerd worden.
Télétravail/thuiswerken
De “télétravail” hoort tot één van de mogelijkheden om de “activité partielle” te voorkomen.
In beginsel kan het télétravail/thuiswerken slechts met toestemming van de werknemer plaatsvinden. Gaat de werknemer niet akkoord met het thuiswerken dan mag de werkgever hem/haar niet dwingen om op afstand te werken. Echter, gezien de huidige situatie en vanwege de kans op besmettingsgevaar, mag de werkgever voor zover dat dit mogelijk is van zijn werknemers eisen dat deze vanuit huis blijven werken. Immers eist de overheid van de werkgever dat hij van de gelegenheid van “télétravail” gebruik maakt. De arbeidsovereenkomst dient te worden gewijzigd met een addendum voor de tijd dat de maatregelen in werking blijven. De werknemer mag het tekenen van het addendum niet weigeren.
Vakantiedagen en/of rusttijden vaststellen oftewel RTT
De vaststelling van vakantiedagen en/of het inzetten van rustdagen (RTT) behoren ook tot één van de mogelijkheden om gebruik van de “activité partielle” te vermijden c.q. voorkomen.
In ieder geval levert dit eventueel de mogelijkheid om nog in de toekomst een beroep op deze maatregel te doen.
De regels inzake de vaststelling van vakantiedagen zijn, in beginsel, in een cao (op niveau van de onderneming, van de branche dan wel op nationaal niveau) opgenomen. Bij gebrek van een cao wordt het wettelijke stelsel (Code du travail) toegepast. Op grond van de wet (art.L3141-16 C.t) heeft de werkgever het voorrecht om de vakantiedagen vast te stellen. Vaststelling van de vakantiedagen geschiedt dus eenzijdig door de werkgever. Wel dient de werkgever met een aantal criteria c.q. voorwaarden rekening te houden. De wensen van de werknemer vormen geen criterium c.q. voorwaarde waarmee de werkgever, in beginsel, rekening dient te houden. Maar in de praktijk is het zo dat de werkgever de werknemers vraagt om hun wensen schriftelijk kenbaar te maken. Verder dient de werkgever de werknemer minimaal 1 maand voor de datum van de vakantie de werknemer van die datum te informeren. Tevens is de werkgever bevoegd eenzijdig de vakantiedata te wijzigen mits hij een termijn van 1 maand respecteert.
Nu de tijdelijke wettelijke maatregelen gelden mogen werkgevers vakantiedagen en rustdagen vaststellen en/of wijzigen zonder dat aan de termijn van 1 maand wordt voldaan. Wel geldt dat deze bevoegdheid slechts tot een bepaald aantal dagen (6 vakantiedagen en 10 rustdagen) beperkt wordt.
Toch lijkt uit de noodwetbepalingen dat de werkgever een collectieve overeenkomst (met toepassing van de noodmaatregelen op het niveau van de collectieve onderhandelingen) op het niveau van de onderneming (of branche) dient aan te gaan voordat hij van het vakantiestelsel af kan wijken. De meningen zijn hieromtrent verdeeld omdat de maatregel niet duidelijk is. Dit wordt per geval beoordeeld.
Lenen/uitlenen van werknemers
Terwijl dit in beginsel verboden is, moedigt het Franse Ministerie van Sociale zaken en werkgelegenheid (Ministère du Travail) het (uit)lenen van werknemers tussen ondernemingen aan. In deze bijzondere periode wordt het (uit)lenen van werknemers als een middel ter voorkoming van werkloosheid gezien alsmede een middel ter voorkoming van de “activité partielle”.
Let op: tekst gaat onder het beeld verder.
Vragen? Neem dan gerust contact op met Marie-Alice Pissarro Bras. Of bent u geïnteresseerd in een kennissessie over zaken doen in Frankrijk en de juridische aspecten hiervan? Laat uw e-mailadres achter, zodat we u kunnen uitnodigen.
Overige maatregelen om aan het bedrijfsleven tegemoet te komen
Solidariteitsnoodfonds
Het doel van het solidariteitsnoodfonds is financiële steun te bieden aan kleine bedrijven. Deze steun is tweedelig. De bedrijven die in aanmerking willen komen voor de financiële steun kunnen aanspraak maken tot € 1.500. Dit bedrag wordt door de Franse overheid toegekend en kan met een bedrag van € 2.000 tot € 5.000 worden vermeerderd (dit wordt door de Regio toegekend).
Om voor financiële steun in aanmerking te kunnen komen dient het bedrijf zijn activiteit voor 1 februari 2020 te hebben gestart. Daarnaast dient het bedrijf minder dan 10 werknemers in dienst te hebben en de omzet mag niet meer dan € 1 miljoen bedragen. Verder mag de winst uit het vorige boekjaar, vermeerderd met de bedragen die aan de bestuurder betaald zijn, niet hoger te zijn dan € 60.000. Tot slot komen bedrijven waarbinnen de zeggenschap door een andere vennootschap wordt uitgeoefend niet in aanmerking voor de financiële steunmaatregelen.
Uitstel van betaling van elektra- en waternota's alsmede commerciële huur
Bedrijven die hun facturen sinds het inroepen van de noodtoestand niet hebben kunnen voldoen mogen geen vertragingsboeten opgelegd krijgen.
Verder kunnen bedrijven die moellijkheden ondervinden bij het betalen van hun water-, gas- en elektriciteitsrekening een verzoek bij de leveranciers indienen tot minnelijke verlenging van de betalingstermijnen. Dit verzoek hoeft niet schriftelijk te geschieden.
In ieder geval volgt uit de wettelijke noodbepalingen dat het verboden is:
levering van elektriciteit, gas en water te onderbreken of op te schorten tot de datum waarop de noodtoestand wordt beëindigd;
toepassing van geldelijke sancties, vertragingsrente, schadevergoeding, activering van garanties of borgstelling in geval van wanbetaling bij de betaling van huur of huurlasten met betrekking tot professionele en commerciële gebouwen waarvan de betalingsvervaldatum plaatsvindt tussen 12 maart 2020 en het verstrijken van een periode van 2 maanden na de datum van beëindiging van de noodtoestand.
Verder krijgen bedrijven de mogelijkheid om:
betaling van achterstallige facturen van water en elektra mogen worden verspreid over een periode van 6 maanden na het einde van de noodtoestand. Achterstallige commerciële huurlasten mogen geen boete opleveren tot op de datum van twee maanden na het einde van de noodtoestand.
Om tot de hierboven beschreven maatregelen in aanmerking te komen dient het bedrijf aan dezelfde voorwaarden te voldoen dan degene die gelden om in aanmerking te komen tot de financiële steun via de solidariteitsnoodfonds.
Lening met Overheidszekerheid
Daarnaast gaat de Franse regering financiële steun bieden aan bedrijven door uitzonderlijke zekerheden bij leningen te verstrekken aan die bedrijven die door de crisis in liquiditeitsnood zijn geraakt. Deze garanties betreffen een bankfinanciering van totaal 300 miljard euro.
Met uitzondering van de SCI (Civiele vastgoedvennootschap), kredietinstellingen en financiële instellingen, kunnen alle andere ondernemingen, ongeacht de doelstelling en de vorm, gebruik maken van de aangeboden zekerheid. De bankinstellingen dienen hun cliënten de lening c.q. financiële producten, op welke de overheidszekerheden rusten, aan te bieden.
De leningsaanvraag dient voor 31 december 2020 te worden gedaan.
Maatregelen per sector
Naast de hierboven opgesomde “algemene” maatregelen welke, in beginsel, van toepassing zijn op alle bedrijven die aan de voorwaarden voldoen, heeft de Franse overheid ook per sector tijdelijke bepalingen c.q. regelingen getroffen om aan de specifieke nood van die sector tegemoet te komen c.q. steun te bieden. Het is echter niet zo dat gezegd kan worden dat bedrijven in nood een beroep kunnen doen op de getroffen maatregelen en dat deze direct gehonoreerd zullen worden. Er dient per geval te worden gekeken of de maatregel waarop een beroep wordt gedaan ook daadwerkelijk van toepassing is.
Contractuele verplichtingen
De overheid heeft geen bijzondere tijdelijke bepaling opgenomen inzake het niet nakomen van contractuele verplichtingen jegens handelspartners, zoals bijvoorbeeld de rechten en verplichtingen uit een distributie-koopovereenkomst.
Vanwege de coronacrisis en de maatregelen die door de overheid zijn genomen, zijn bedrijven in een situatie terechtgekomen waarin ze hun contractuele verplichtingen jegens de wederpartij/handelspartner niet meer (volledig) kunnen nakomen.
Buiten specifieke gevallen van bedrijven, belast met overheidsbouwopdrachten, is de opvatting dat de crisis op zichzelf nog geen overmacht oplevert. Er dient per geval te worden gekeken of er zich omstandigheden voordoen die een beroep op de overmachtsclausule rechtvaardigen.
Met andere woorden heeft de overheid op dit gebied geen uitzonderlijke noodmaatregelen getroffen, waardoor de “gewone” wettelijke bepalingen (artikel 1218 Code civil) en de jurisprudentie alsmede de contractuele bepalingen van toepassing blijven.
Dientengevolge dient eerst te worden gekeken of de overeenkomst in een overmachtsclausule voorziet. Een te algemeen geformuleerde clausule kan interpretatieproblemen opleveren, terwijl een doeltreffende clausule die een epidemie/pandemiegebeurtenis als overmachtssituatie heeft opgenomen geen interpretatieproblemen inzake de bedoeling van partijen oplevert. Toch kan in beide situaties een beroep op overmacht onrechtvaardig zijn.
Op dit moment is het niet mogelijk te voorspellen hoe de Franse rechter, geconfronteerd met een procedure waar een beroep op overmacht is betwist, zal reageren. Er zijn al twee uitspraken bekend (C.A Douai, 5 mars 2020 - n° 20/00400, C.A Colmar, 6e ch., 12 mars 2020, n° 20/01098) waar een beroep op overmacht gerechtvaardigd is bevonden. Wel dient meteen te worden opgemerkt dat in beide zaken geen sprake was van niet nakoming (op grond van overmacht) van verplichtingen uit een commerciële overeenkomst.
Tot slot worden op het gebied van het handelsverkeer, de overmachtsclausules door de Franse rechter strikt geïnterpreteerd c.q. getoetst. Een beroep op artikel 1195 van de Franse Civiele Code (theorie de l’imprévision: onvoorzienbaarheid) kan partijen, of een daarvan, een uitweg bieden voor het geval dat een beroep op overmacht zou niet slagen.
Meer weten?
Heeft u vragen, is er iets niet duidelijk of wilt u meer informatie? Neem dan gerust contact op met Marie-Alice Pissarro Bras. Als specialist in het arbeidsrecht, ondernemingsrecht en contractenrecht is zij de enige in Nederland die haar beroep in Frankrijk, Portugal èn Nederland mag uitoefenen en adviseert u graag.
Tags: Arbeidsrecht, contractenrecht, ondernemingsrecht, corona, frankrijk, fransrecht, maatregelencoronavirus, coronamaatregelenfrankrijk
Lees verder
28.04.2020 | Maarten Korthuis - 0 reactie(s)
Is een transitievergoeding aan een werknemer verschuldigd, die in overleg met de werkgever tegen een lager salaris een andere functie gaat vervullen met een gelijke arbeidsduur per week? Die vraag is door de Hoge Raad op 17 april 2020 beantwoord met "nee".
Een salarisvermindering bij een gelijk blijvend wekelijkse arbeidsduur kan zich bijvoorbeeld voordoen, indien een werknemer na 104 weken arbeidsongeschiktheid zijn eigen arbeid niet meer kan verrichten, maar wel arbeid van een lager niveau met een lager salaris.
Achtergrond
De vraag hield de (arbeidsrechtelijke) gemoederen bezig na de Kolom-uitspraak van de Hoge Raad uit 2018. Kort gezegd werd daarin overwogen dat,
- in gevallen van een substantiële structurele vermindering van arbeidsuren en
- voor het overige een voortzetting van de arbeidsovereenkomst,
aanspraak bestaat op een gedeeltelijke transitievergoeding. De vermindering dient ten minste 20% te bedragen. De transitievergoeding wordt berekend naar evenredigheid van de vermindering van de arbeidstijd, uitgaande van het loon waarop voorheen aanspraak bestond. Met inachtneming van het bovenstaande is de transitievergoeding verschuldigd bij:
a. een gedeeltelijke beëindiging;
b. volledig ontslag gevolgd door een nieuwe aangepaste arbeidsovereenkomst en
c. aanpassing van de arbeidsovereenkomst (in onderling overleg).
De onder c. vermelde vermindering van de arbeidsduur met daaraan gekoppeld een gedeeltelijke transitievergoeding was opmerkelijk nu volgens het Burgerlijk Wetboek bij een beëindiging in overleg geen wettelijke aanspraak op een transitievergoeding bestaat.
Op de vraag die de Hoge Raad onlangs beantwoord heeft was in de Kolom-uitspraak geen antwoord gegeven.
Hoezo?
Waarom is geen transitievergoeding verschuldigd bij een gelijkblijvend uren patroon, maar een lager salaris. Het antwoord is simpel. Herplaatsing in een andere passende functie zonder urenverlies is geen vorm van beëindiging van een arbeidsovereenkomst. Herplaatsing is juist bedoeld als een manier om te voorkomen dat een arbeidsovereenkomst wordt beëindigd. Herplaatsing in een functie met een lager salaris is dan ook niet gelijk te stellen met een gedeeltelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
Combinatie urenvermindering en lager salaris
Ook als er sprake is van een inkomensachteruitgang van tenminste 20% als gevolg van een combinatie van een structurele vermindering van de arbeidsduur met minder dan 20% en herplaatsing in een functie met een lager salaris, bestaat geen recht op een gedeeltelijke transitievergoeding. De regel dat wel een transitievergoeding verschuldigd is volgens de Kolom-uitspraak geldt slechts, als er sprake is van een urenachteruitgang van tenminste 20%.
Conclusie
Zolang er geen sprake is van een vermindering van de arbeidsduur van ten minste 20%, ongeacht of het loon van een werknemer afneemt, is er volgens de Hoge Raad geen tussentijdse aanspraak op een transitievergoeding.
Meer weten?
Heeft u vragen of wilt u meer informatie naar aanleiding van deze blog of over andere arbeidsrechtelijke vraagstukken, neem dan gerust contact op met één van onze arbeidsrechtspecialisten Maarten Korthuis, Vincent Jongerius, Mike Timmer, of Melissa Meffert.
Lees ook: Update aanvraag compensatie transitievergoeding, Update slapend dienstverband, Aanspraak geboorteverlof verruimd (deel 1), Kennisdocument premiedifferentiatie ww
Tags: Arbeidsrecht, transitievergoeding, arbeidsongeschikt, ww, arbeidsovereenkomst
Lees verder
23.04.2020 | Mike Timmer - 0 reactie(s)
Update NOW: Na de aanpassingen/verduidelijking (onder andere aanpassing berekening hoogte subsidie artikel 7 NOW en toelichting op de manier waarop het UWV de NOW weegt bij ontslagverzoeken) van de NOW op 3 april jl. is de NOW op 22 april opnieuw aangepast.
Werkmaatschappijen die onderdeel zijn van een concern (ex artikel 2:24 BW) die meer dan twintig procent omzetverlies hebben (terwijl dat op concernniveau niet zo is) kunnen toch voor de NOW in aanmerking komen. Hiervoor gelden echter wel extra (verscherpte) voorwaarden.
Zie voor die voorwaarden onderstaande kamerbrieven van 22 april 2020:
Kamerbrief Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid
Kamerbrief moties en toezeggingen maatregelen noodpakket
Lees ook: Update: Noodfonds Overbrugging Werkgelegenheid, Wat is de Tozo?, In Nederland kennen we de NOW. Hoe zit dat in Duitsland?, Coronavirus: Noodfonds Overbrugging Werkgelegenheid, Corona: hotline
Tags: Arbeidsrecht, corona, coronavirus, noodfondsoverbruggingwerkgelegenheid, nowregeling
Lees verder
22.04.2020 | Edo Moll - 0 reactie(s)
Recent kwam uitgebreid in het nieuws dat de coronacrisis voor een grote piek gaat zorgen in het aantal echtscheidingen. Die verwachting heeft de vFAS, de vereniging van familierechtadvocaten uitgesproken. Zij verwachten de 40.000 echtscheidingen dit jaar te gaan halen. Normaal zijn er ongeveer 30.000 echtscheidingen per jaar. Het zoveel mogelijk thuiswerken en het mijden van derden heeft een grote impact op de relationele sferen, aldus de voorzitter van VFas.
Als je relatie voor de coronacrisis niet goed zat, is deze periode van thuiszitten dus extra zwaar. Scheiden is naar en niemand wil het en vaak zijn kinderen hiervan de dupe. Hoe kom je deze lastige tijd zo goed mogelijk door voor de kinderen en voor jezelf? Wij geven een paar tips:
Geef elkaar fysiek de ruimte
Probeer fysiek ruimte voor elkaar te creëren. Maak afspraken wie welke ruimte voor zichzelf heeft om daar te werken, relaxen of bijvoorbeeld te sporten.
Inleven in de ander
Waar twee vechten hebben twee schuld. Probeer je echter altijd te verplaatsen in de ander. Ieder heeft eigen emoties en gevoelens en ervaart dit op zijn of haar eigen manier. Probeer altijd in het achterhoofd te houden dat je het beste wilt voor de kinderen. Zij mogen hiervan niet de dupe worden.
Goede communicatie
Denk goed na bij wàt je zegt en hòe je communiceert. Wanneer je geëmotioneerd bent kunnen dingen er anders uitkomen dan de bedoeling is. Probeer op een kalme toon met je elkaar te praten. Zo bereik je meer.
Vraag professionele hulp als niet echt niet meer gaat
Lukt het echt niet meer zonder ruzie een gesprek met elkaar te voeren en om de problemen op te lossen? Schakel dan professionele hulp in van een mediator bij het regelen van de gevolgen van het uiteengaan. Zij kan jullie helpen en begeleiden de relatie op een goede manier te beëindigen. Neem bij vragen gerust contact met ons op.
Lees ook: Omgangsregeling tijdens corona, Nieuwe wet partneralimentatie
Tags: familierecht, echtscheiding, mediator, mediation, huwelijk, corona, relatiebeeindigen
Lees verder
22.04.2020 | Annemieke Wiltink - 0 reactie(s)
Naast de vele maatregelen die afgekondigd zijn vanwege het coronavirus, heeft het kabinet ook afgeraden om tijdens de meivakantie een vakantie te boeken. Maar wat als u al een (zomer)vakantie hebt geboekt en uw reisorganisatie ondanks de coronamaatregelen uw reis niet annuleert?
Lees hier wat uw rechten zijn als u het advies van de overheid en het RIVM opvolgt en ervoor kiest thuis te blijven.
Corona voucher
Overweegt u door de uitbraak van het coronavirus uw vakantie te annuleren, of zou u op korte termijn vertrekken en is door de beperkende maatregelen nog niet duidelijk of de vakantie kan doorgaan? Vraag dan in eerste instantie de reisorganisatie binnen een redelijke termijn schriftelijk te verklaren dat ze de overeenkomst willen nakomen. Doen ze dit niet (of niet op tijd), dan heeft u mogelijk recht op teruggave van (een deel) van de betaalde geldsom.
Het kabinet heeft (tijdelijk) toegestaan dat reisorganisaties in plaats van de verplichting tot het terugbetalen van de reissom een “Corona-voucher” mogen aanbieden. Nederlandse reizigers kunnen dit voucher krijgen als hun vakantie wordt geannuleerd. Hiermee kan (vaak tot 1 jaar na de oorspronkelijke reisdatum) een nieuwe reis worden geboekt. Het doel van de Corona-voucher is te voorkomen dat reizigers massaal hun geld terugvragen. Dat zou voor veel reisorganisaties onvermijdelijk een faillissement betekenen. Er is geen overigens wettelijke verplichting om een dergelijke voucher te accepteren. Accepteer je de voucher wel, let dan goed op dat deze ook gedekt is in geval van een faillissement.
Kosteloos annuleren?
Als door corona-uitbraak uw reis niet doorgaat, bieden veel annuleringsverzekeringen – blijkens de voorwaarden – geen dekking. Een aantal verzekeraars heeft het beleid op dat punt inmiddels iets versoepeld. Wilt u een reis annuleren vanwege het coronavirus? Controleer dan eerst of er een negatief reisadvies is afgegeven. Als door het Ministerie van Buitenlandse Zaken een negatief reisadvies is afgegeven voor uw reisbestemming, dan kunt u annuleren en de schade claimen onder de annuleringsverzekering. In sommige gevallen zelfs als de reis verder in de toekomst ligt, zoals de zomervakantie. Als voorwaarde geldt wel dat de reis geboekt moet zijn via een reisorganisatie. Voor gevolgschade - zoals separaat geboekte excursies die u annuleert omdat uw reis niet doorgaat – krijgt u in de regel geen vergoeding. Bekijk voorafgaand aan het annuleren goed naar de reis- of annuleringsvoorwaarden om teleurstellingen te voorkomen. Vaak bent u namelijk ook bij annulering wel gehouden de annuleringskosten te betalen (soms zelfs tot 90% van de totale reissom).
Heeft u buiten een reisorganisatie om een (losse) vlucht geboekt en zelf overnachtingen geregeld (bijvoorbeeld via AirBnB), informeer dan voorafgaand aan het annuleren bij de verhuurder van de accommodatie en de luchtvaartmaatschappij naar de annuleringsvoorwaarden. Veel (buitenlandse) organisaties kennen geen regeling waarbij u uw geld terugkrijgt en uw annuleringsverzekering biedt in een dergelijk geval mogelijk geen dekking.
Een annuleringsverzekering geldt in de regel slechts indien de reden voor het niet doorgaan van de vakantie is gelegen in de persoon van de verzekerde, zoals ziekte of overlijden. De uitbraak van het coronavirus valt hier niet onder. Een allrisk annuleringsverzekering kan uitkomst bieden.
Meer weten?
In deze onzekere tijden, is een steuntje in de rug vaak heel welkom. Advocaat verzekeringsrecht Annemieke Wiltink kijkt graag met u mee welke rechten u hebt en beantwoordt graag uw (aanvullende) verzekeringsrechtelijke vragen. Neem gerust contact met haar op.
Tags: verzekeringsrecht, coronavirus, vakantie, reis, verzekering, annuleren, annuleringsverzekering
Lees verder
20.04.2020 | Bjorn Harbers - 0 reactie(s)
Het is de nachtmerrie voor elke ondernemer: failliet gaan. Door de coronacrisis is het aantal faillissementen de afgelopen weken sterk gestegen. Ondanks alle steunmaatregelen vanuit de overheid komen veel bedrijven in acute financiële problemen en dreigt een faillissement. Voor veel ondernemers is het eind van de coronacrisis nog (lang) niet in zicht. In deze bijdrage ga ik in op enkele maatregelen die u kunt nemen om een faillissement te voorkomen, dan wel – als een faillissement onafwendbaar is – welke stappen u kunt zetten als ondernemer om de gevolgen van een faillissement binnen de perken te houden.
Voorkomen van een faillissement
Iedere ondernemer wil natuurlijk voorkomen dat de stekker uit zijn of haar onderneming moet worden getrokken. Regelmatig word ik als curator benoemd in een faillissement. Hierdoor kan ik advies bieden vanuit verschillende perspectieven van de zaak.
Liquiditeitspositie
Juist in deze onzekere tijden is het van groot belang om uw liquiditeitspositie continue te monitoren. Stel een liquiditeitsprognose op en beoordeel of u op korte en middellange termijn in staat bent om aan de lopende verplichtingen te voldoen. Houdt daarbij ook rekening met de uitgestelde betalingsverplichtingen die nog komen. Een aantal maatregelen geven tijdelijk lucht, maar kunnen uiteindelijk alsnog tot financiële problemen leiden.
Is de verwachting reëel dat de lopende verplichtingen (op termijn) niet kunnen worden nagekomen, grijp dan op tijd in. Uiteraard kan dat door te beoordelen of en zo ja, waar gesneden kan worden in de kosten of waar (extra) tijd gecreëerd kan worden om uitgesteld aan de verplichtingen te kunnen voldoen. Wellicht biedt een reorganisatie de financiële ruimte die nodig is om deze moeilijke periode door te komen.
Dreigend faillissement
Bij de keuzes en de maatregelen die u als ondernemer/bestuurder maakt, is essentieel dat u het belang en de continuïteit van de vennootschap voorop stelt. Dit is ook in uw eigen belang. In het geval een faillissement dreigt en u als bestuurder bijvoorbeeld verplichtingen aangaat waarvan u weet dat de vennootschap die niet zal kunnen nakomen, neemt u welbewust het risico als bestuurder aansprakelijk gesteld te worden. Bij het dienen van het belang van de vennootschap moet u dus – naast de continuïteit van de vennootschap – de positie van de schuldeisers van die vennootschap niet uit het oog verliezen. In deze fase is van groot belang om de keuzes die u maakt als bestuurder goed en zorgvuldig te documenteren, zodat u achteraf kunt verantwoorden waarom u bepaalde keuzes hebt gemaakt. Het inwinnen van extern advies is daarbij onmisbaar.
Acteren
Lijkt een faillissement onafwendbaar, dan bestaat nog de mogelijkheid om – als laatste redmiddel – aan de schuldeisers een crediteurenakkoord aan te bieden met het doel om ter voorkoming van een faillissement tegen een percentage van de totale schuldenlast de volledige schuld te saneren. Veelal vormt het aanbieden van een dergelijk akkoord het voorportaal voor de faillissementsaanvraag. Slaagt het akkoord niet, dan is het voortzetten van de activiteiten binnen de vennootschap in de regel niet mogelijk.
Blog deel 2
In een volgende blog zal ik toelichten waar u rekening mee dient te houden als het faillissement is uitgesproken en wat u in de voorfase kunt en moet doen om aansprakelijkheden te voorkomen.
Meer weten?
Het tijdig ingrijpen of herstructureren van uw onderneming kan een middel zijn om de risico’s te spreiden en een faillissement te voorkomen. Maar het verschilt per onderneming en bedrijfstak waar de risico’s liggen en welke mogelijkheden er zijn. Laat u dus goed en tijdig adviseren.
Heeft u vragen of wilt u advies, neem dan gerust contact op met Bjorn Harbers.
Lees ook: Regelingen voor werkgevers, NOW: vragen en antwoorden
Tags: ondernemer, faillissement, corona, coronacrisis, failliet
Lees verder
30.03.2020 | Mike Timmer - 0 reactie(s)
De verwachting was dat op 25 maart 2020 de uitwerking van NOW zou verschijnen. Het heeft echter iets meer tijd gevergd. Onder andere een discussie over hoe misbruik moest worden voorkomen, is daar debet aan. De bedoeling is nu dat de regeling uiterlijk dinsdag 31 maart a.s. verschijnt.
Lees hier wat de voorwaarden om in aanmerking te komen voor het Noodfonds Overbrugging Werkgelegenheid.
Lees ook eens: In Nederland kennen we de NOW, in Duitsland?, Wat is de TOZO?, Corona hotline
Tags: Blog, Arbeidsrecht, coronavirus, NOW, noodfondsoverbruggingwerkgelegenheid
Lees verder
27.03.2020 | Mike Timmer - 0 reactie(s)
Het kabinet heeft op 17 maart een aantal uitzonderlijke economische maatregelen genomen om de gevolgen van het coronavirus op te vangen. Een van de maatregelen is de Tijdelijke Overbruggingsregeling Zelfstandige Ondernemers (Tozo).
De Tozo heeft als doel om oa zzp’ers, in staat te stellen hun onderneming te kunnen voortzetten. Deze tegemoetkoming dient te worden aangevraagd bij de woongemeente.
Zelfstandigen kunnen aanvullende inkomensondersteuning krijgen voor levensonderhoud en/of een lening voor de bedrijfsvoering.
Er wordt gestreefd om vrijdag 27 maart 2020 de volledige inhoud bekend te maken. Op basis daarvan kunnen de gemeenten de digitale aanvragen in behandeling nemen. Uitgangspunt is een afwikkeling binnen 4 weken. De ondersteuning is beschikbaar met terugwerkende kracht per 1 maart.
Tozo in het kort:
1. De ondernemer die vóór 1 januari 2020 is gestart met de onderneming en voldoet aan het urencriterium (d.w.z. minimaal 1.225 uur per jaar werkzaam in het eigen bedrijf of zelfstandig beroep), ontvangt met terugwerkende kracht gedurende drie maanden een bijstandsuitkering. Er geldt geen vermogens- en partnertoets en de uitkering hoeft ook niet te worden terugbetaald.
2. Daarnaast bestaat de mogelijkheid tot het aanvragen van een lening ter hoogte van maximaal € 10.517 (moet worden terugbetaald). Het rentepercentage is nog niet bekend, maar zal in ieder geval onder het bij het Bbz gehanteerde percentage van 8% liggen.
Lees ook: In Nederland kennen we de NOW, en in Duitsland?, Noodfonds overbrugging werkgelegenheid
Tags: Blog, corona, coronavirus, tozo, maatregelen
Lees verder
27.03.2020 | Michelle van Bindsbergen - 0 reactie(s)
Sinds de komst van Corona lijkt de wereld even stil te staan, maar dit geldt in beginsel niet voor gesloten overeenkomsten. Die lopen gewoon door. Op de vraag of een overeenkomst in verband met het Corona virus kan worden aangetast, is geen eenduidig antwoord te geven. Hieronder wordt u een aantal handvatten geboden.
Wat bepaalt de overeenkomst?
Het is belangrijk om eerst na te gaan wat u bent overeengekomen en wat de eventueel van toepassing zijnde algemene voorwaarden bepalen. Biedt dit geen duidelijkheid, dan valt u terug op de wet.
Niet meer kunnen nakomen vanwege de geldende maatregelen
Is één van de contractspartijen niet meer in staat om na te komen vanwege een (door de overheid opgelegde) Corona maatregel, dan kan de overeenkomst ontbonden worden op grond van artikel 6:265 van het Burgerlijk Wetboek, tenzij de tekortkoming te gering is om dit te rechtvaardigen. Door de ontbinding hoeven partijen de overeenkomst niet meer na te komen. Dit kan de wederpartij niet voorkomen met een beroep op overmacht. Met andere woorden: de omstandigheid dat de partij die niet nakomt daar misschien niets aan kan doen in verband met Corona, staat in beginsel niet in de weg aan de ontbinding.
Corona als onvoorziene omstandigheid
In het geval het voor u bezwaarlijk is om na te komen in verband met het Corona virus, kan er afhankelijk van de omstandigheden van het geval, mogelijk een beroep worden gedaan op wijziging van de overeenkomst of (gedeeltelijke) ontbinding van de overeenkomst op grond van artikel 6:258 Burgerlijk Wetboek. U kunt de rechter verzoeken om de overeenkomst te wijzigen of (gedeeltelijk) te ontbinden, zodat u tijdelijk of in het geheel niet meer hoeft na te komen. Het moet gaan om onvoorziene omstandigheden, waardoor de wederpartij ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten.
Schadevergoeding
De mogelijkheid tot het vorderen van schadevergoeding wordt mogelijk wel beperkt door een beroep op overmacht. Stel dat u schade lijdt doordat het contract niet wordt nagekomen en u wilt dit verhalen op de andere partij, dan kan die partij – in tegenstelling wat bij ontbinding het geval is – namelijk wel een beroep doen op overmacht door Corona. Als dit beroep slaagt, is de tekortkoming niet toerekenbaar en bestaat er geen verplichting tot het betalen van schadevergoeding.
Meer weten?
Wilt u meer informatie of heeft u vragen over overeenkomsten en de regelgeving hiervan in deze periode, neem dan gerust contact met Michelle van Bindsbergen. Voor klanten hebben wij een corona hotline ingesteld, waar u uw vraag kosteloos aan ons voor kunt leggen.
Lees ook eens: Wij steunen u als dat nodig is, Coronavirus: regelingen voor werkgevers, Corona hotline, Noodfonds Overbrugging Werkgelegenheid
Tags: Blog, Bax, contractenrecht, corona, coronavirus, contracten, overeenkomsten
Lees verder
26.03.2020 | Mike Timmer - 0 reactie(s)
In Nederland kennen we onder andere de NOW. Hoe zit dan in Duitsland?
Schutzschild
Ook Duitsland heeft maatregelen genomen (het 'Schutzschild' genoemd) om de economie en de ondernemers in deze onzekere corona-tijden te ondersteunen. Hieronder valt onder andere de Duitse variant van de (in Nederland overigens ingetrokken regeling aangaande) arbeidstijdverkorting (Kurzarbeitergeld) en verschillende belastingmaatregelen.
De werkgever dient het verzoek tot verkorting van de werktijd aan te vragen en zal daarvoor een melding moeten doen bij het Agentur für Arbeit. Als de aanvraag wordt gehonoreerd, zal aan de werknemer Kurzarbeitergeld worden betaald, ten gevolge waarvan het loon van de werknemers kan worden verlaagd. Het grote voordeel van deze regeling is dat werkgevers gedurende deze maatregel fors op de loonkosten kunnen besparen en dat de arbeidsovereenkomst met de werknemer in stand blijft. Het Kurzarbeitergeld (tussen 60/ 67% -als de werknemer (een) minderjarige kind(eren) heeft- van het netto salaris) wordt door het Agentur aan de werknemer betaald. Kurzarbeitergeld geldt een periode van maximaal 12 maanden.
Voor de goede orde merk ik op dat de werktijdverkorting uitsluitend mogelijk is indien de werknemer daarmee instemt. Eventueel medezeggenschapsorganen spelen daarbij ook een rol.
Lees ook: Corona hotline
Tags: Blog, corona, NOW, Duitsland, schutzschild
Lees verder
18.03.2020 | Mike Timmer - 0 reactie(s)
*** UPDATE *** (26 maart 2020): De Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkbehoud (NOW) zal op korte termijn zijn ingekleurd. Voor ‘grote aanvragen’ geldt dat een accountantsverklaring is vereist. Wat dan precies een 'grote aanvraag' is, volgt wel uit de tekst van de uiteindelijke regeling. Grote ondernemingen waarvan de omzet is weggevallen, doen er verstandig aan om die corona-gerelateerde’ omzetdaling zorgvuldig en adequaat op de kortst mogelijke termijn met de accountant in beeld te brengen, zodat de aanvraag - voorzien van de verklaring - spoedig nadat zulks mogelijk is, kan worden ingediend.
*** UPDATE *** (19 maart 2020): Er komt, zoals eerder geduid, een nadere uitwerking van de NOW Het kabinet behoudt zich overigens het recht voor daarin nog aanpassingen door te voeren (ten aanzien van de thans geschetste contouren). Gestreefd wordt de uitgewerkte NOW binnen twee weken te publiceren.
Vanaf 17 maart 2020 vervangt de tijdelijke maatregel Noodfonds Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) de WTV (werktijdverkorting).
Als er al een WTV aanvraag gedaan is, wordt die aanvraag beschouwd als een NOW-aanvraag.
De regeling geeft een substantiële tegemoetkoming in de loonkosten. Een en ander zal voortvarend en deels op voorschotbasis worden betaald. Het noodfonds geldt ook voor werknemers met een flexibel contract.
De voorwaarden
bij de aanvraag verplicht de werkgever zich vooraf aan de verplichting om géén ontslag op grond van bedrijfsecon. redenen aan te vragen voor zijn werknemers gedurende de periode waarover de tegemoetkoming ontvangen wordt;
de werkgever verwacht tenminste 20% verwacht omzetverlies;
de aanvraag geldt voor een periode van 3 maanden, (mogelijkheid tot verlenging voor de duur van 3 maanden, waaraan voorwaarden kunnen worden gesteld);
de NOW ziet op omzetdalingen vanaf 1 maart 2020;
de hoogte van de tegemoetkoming in de loonkosten is afhankelijk van de terugval in omzet (max. 90% van de loonsom);
op basis van de aanvraag zal het UWV een voorschot verstrekken ter hoogte van 80% van de verwachte tegemoetkoming;
op een later moment wordt vastgesteld wat de werkelijke daling in de omzet is geweest.
Klik hier voor meer informatie.
CORONA HOTLINE
Voor onze klanten stellen wij een ‘Corona-hotline’ in. Tijdens dat spreekuur kunt u kosteloos uw (arbeidsrechtelijke) vragen in relatie tot het coronavirus voorleggen aan arbeidsrechtspecialisten Mike Timmer of Melissa Meffert.
Zij zijn elke werkdag tussen 9.00 uur – 11.00 uur telefonisch bereikbaar via 0314-37 55 00. Voor spoedvragen zijn wij natuurlijk ook daarbuiten bereikbaar.
Meer weten?
Wij volgen alle ontwikkelingen op de voet en houden u op de hoogte. Heeft u vragen, schroom dan niet en bel ons. Ook in deze onzekere en moeilijke tijden staan wij u graag terzijde met advies.
Lees ook: Corona hotline, Coronavirus: regelingen voor werkgevers
Tags: Bax, Arbeidsrecht, corona, coronavirus, NOW, WTV, werktijdverkorting, noodfondsoverbruggingwerkgelegenheid
Lees verder
17.03.2020 | Annemieke Wiltink - 0 reactie(s)
Heeft u een conflict met uw werknemer, leverancier of compagnon? Of kan uw team niet meer met elkaar door één deur? Misschien is mediation de oplossing van het probleem. Ook als er al sprake is van inschakeling van advocaten of een gerechtelijke procedure, kan mediation uitkomst bieden. Via mediation kan een conflict veelvuldig op relatief korte termijn zonder substantiële kosten duurzaam worden opgelost.
Wetsvoorstel
Sander Dekker, Minister van Rechtsbescherming, maakte in januari 2020 een wetsvoorstel kenbaar in een brief aan de Tweede Kamer. Hij wil een wettelijk register voor mediators invoeren. Minister Dekker acht het van belang dat de opgebouwde kwaliteit van mediation en mediators in Nederland wordt geborgd door de overheid en het beroep van mediator verder wordt uitgebouwd. Dit geeft burgers de zekerheid van een goede, gekwalificeerde en in de toekomst een beëdigde mediator. In dit register worden mediators opgenomen die voldoen aan wettelijke kwaliteitseisen, een verschoningsrecht hebben en die onderworpen zijn aan een vorm van tuchtrecht. Klik hier om brief aan de Tweede Kamer te lezen.
Mediation
Mediation wordt meer en meer gezien en gevraagd. Mediation is een vorm van buitengerechtelijke conflictoplossing. Een gestructureerd onderhandelingsproces onder leiding van een onafhankelijke mediator. Partijen zoeken onder begeleiding van de mediator naar een duurzame oplossing voor hun geschil. De mediator legt partijen geen (juridische) beslissing op. Partijen houden de controle over de oplossing in eigen hand. Het onderhandelingsresultaat wordt vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst die juridisch bindend en afdwingbaar is.
Mediation is geschikt voor zowel het oplossen van externe commerciële geschillen, maar ook van interne conflicten, bijvoorbeeld in arbeidsrelaties of burengeschillen. Het kan met succes ingezet worden in diverse stadia van een conflict. Bijvoorbeeld als management instrument om (escalatie van) een conflict te voorkomen of onderhandelingen te begeleiden. Zelfs als het geschil al voorgelegd is aan de rechter of arbiter, kan mediation alsnog een rol spelen.
Waarom mediation?
Mediation is snel en efficiënt;
Eigen “business” oplossingen (win-win), in plaats van juridische beslechting;
Een neutrale derde kan beter onderscheid maken tussen emotionele en inhoudelijke aspecten;
Focus op belangen & toekomst in plaats van op (juridische) standpunten & verleden;
Partijen behouden zelf controle over conflict en oplossing;
Een mediation biedt vertrouwelijkheid (de zaken die tijdens mediation aan bod komen vallen onder een geheimhoudingsafspraak);
Zakelijke relaties kunnen behouden blijven;
Relaties kunnen zorgvuldig worden beëindigd.
Meer weten?
Ook advocaten stimuleren steeds vaker te zoeken naar een oplossing via mediation. Enerzijds hebben zij vanuit de gedragsregels een verplichting om te kijken of partijen ook buiten de rechter om tot een oplossing kunnen komen, anderzijds heeft mediation in de praktijk haar nut bewezen, zodat advocaten met een gerust hart hun cliënten kunnen verwijzen naar een kwalitatief goede mediator.
Annemieke Wiltink heeft de opleiding tot Mfn-geregistreerd mediator gevolgd en beantwoordt graag uw eventuele vragen over mediation. Uiteraard is zij ook beschikbaar om bij een (dreigend) geschil als mediator op te treden. Neem gerust vrijblijvend contact met haar op.
Tags: mediator, mediation, geregistreerdmediator, geschil, conflict, oplossing
Lees verder
02.03.2020 | Edo Moll - 0 reactie(s)
Veel rechtszaken worden gevoerd over de manier waarop de nalatenschap wordt afgewikkeld. Er kan bij de afwikkeling veel mis gaan omdat de regels ingewikkeld zijn en omdat de nabestaanden geen ervaring hebben met het afwikkelen van nalatenschappen.
Executeur
Als er geen executeur is benoemd, moeten de erfgenamen samen alle zaken regelen. Als de onderlinge verhoudingen niet goed zijn, is dat een ‘tijdbom’. Het moderne woord is overigens ‘executeur’. Vaak hoor ik nog de ouderwetse term ‘executeur testamentair’ maar dat begrip kennen we al sinds 2003 niet meer.
Wijs bij voorkeur iemand buiten de familie aan als executeur. Iemand die buiten de familie staat, is niet belast met moeizame familieverhoudingen. Executeur zijn is een hondenbaan als u amateur bent en geen verstand hebt van geldzaken en wetgeving. Wijs bij voorkeur iemand aan die verstand heeft van erfrecht en verstand heeft van cijfers. Hierbij valt te denken aan een notaris, of een andere professional zoals een accountant, belastingadviseur of boekhouder. Kijk ook eens bij www.novex-executeur.nl en www.nalatenschapsmakelaar.nl.
Testament
Iemand aanwijzen als executeur kan alleen in een testament. Een notaris kan hiervoor zorgdragen. Voorkom vervelende discussies en onnodige kosten. De kosten voor het laten maken van een testament zijn veel lager dan de kosten die na het overlijden kunnen ontstaan als de erfgenamen elkaar voor de rechter slepen.
Dag van het erfrecht
Op 20 maart 2020 is het de ‘Dag van het Erfrecht’. Deze dag is een initiatief van de Vereniging Erfrecht Advocaten Nederland. Tijdens deze dag wordt er aandacht gevraagd voor het belang van deskundige juridische begeleiding bij de afwikkeling van nalatenschappen. Kom langs of neem contact op tijdens de ‘Dag van het Erfrecht’ voor vrijblijvend en kosteloos advies over rechten en plichten van erfgenamen en de (afwikkeling van) nalatenschappen.
Meer weten?
Heeft u vragen of wilt u meer weten? Neem dan gerust contact op met Edo Moll, erfrechtadvocaat, lid de Vereniging Erfrecht Advocaten Nederland VEAN.
Lees ook eens: Wet bescherming erfgenamen tegen schulden, Casus: Wie is de erfgenaam?, Wet herziening partneralimentatie, Kan een huisdier erven?, Oplossing door overleg
Tags: erfrecht, erfenis, testament, overlijden, executeur
Lees verder
25.02.2020 | Edo Moll - 0 reactie(s)
Rondom partneralimentatie is er per 1 januari jl. veel veranderd. De duur dat men partneralimentatie moet betalen of ontvangt, is flink omlaag gegaan. Daarnaast wordt de fiscale aftrekbaarheid van partneralimentatie stapsgewijs afgebouwd. De gevolgen van deze nieuwe wetgeving zijn zowel voor de ontvanger als voor de betaler van partneralimentatie ingrijpend.
Partneralimentatie
Er kan aanspraak op partneralimentatie worden gemaakt indien één van de echtgenoten na scheiding niet in staat is om met het eigen inkomen volledig in de eigen behoefte te voorzien. De gedachte hierachter is dat men tijdens het huwelijk een bepaalde welstand is gewend en dat in die behoefte voorzien moet worden na het huwelijk door de lotsverbondenheid die voortvloeit uit een huwelijk. Daardoor is er voor samenwoners na het beëindigen van de relatie geen uit de wet voortvloeiende verplichting tot het voldoen van partneralimentatie. Je kunt dit wel afspreken in een samenlevingsovereenkomst. De behoefte van de echtgenoten is afgestemd op het inkomen tijdens het huwelijk.
Duur van de partneralimentatie per 1 januari 2020
Tot 1994 moest men na een scheiding levenslang alimentatie voor de ex-partner betalen. In 1994 werd de maximale termijn voor het betalen van partneralimentatie, 12 jaar. Deze maximale partneralimentatie termijn is per 1 januari 2020 veranderd.
De afgelopen jaren is de maatschappelijke opvatting over de duur van partneralimentatie veranderd. Het verschil in inkomen tussen mannen en vrouwen is nog altijd groot. Toch zijn steeds meer vrouwen financieel zelfstandig. Een alimentatieduur van 12 jaar vond men niet meer van deze tijd en is daarom veranderd. De alimentatieduur is vanaf 1 januari jl. teruggebracht naar de helft van de duur van het huwelijk met een maximum van 5 jaar.
3 uitzonderingen
Op deze maximale alimentatietermijn van de helft van de duur van het huwelijk met een maximum van 5 jaar zijn wel uitzonderingen.
Wanneer er uit het huwelijk kinderen zijn geboren, moet er partneralimentatie betaald worden tot dat het jongste kind 12 jaar is. Dus bij deze uitzondering moet er gedurende maximaal 12 jaar partneralimentatie betaald worden.
Indien men langer dan 15 jaar is gehuwd en de alimentatiegerechtigde binnen tien jaar de AOW-leeftijd bereikt, moet er partneralimentatie betaald worden tot het bereiken van de AOW-leeftijd. Dus bij deze uitzondering moet er gedurende maximaal 10 jaar alimentatie worden betaald.
Indien er sprake is van een huwelijk van minimaal vijftien jaar en de alimentatiegerechtigde geboren is op of vóór 1 januari 1970 dan is er recht op 10 jaar partneralimentatie. Deze uitzondering geldt slechts gedurende 7 jaar na inwerkingtreding van de wet.
Hardheidsclausule
In het wetsvoorstel is een hardheidsclausule opgenomen voor schrijnende gevallen. Indien de beëindiging van de partneralimentatie als gevolg van het verstrijken van de termijn van zo ingrijpende aard is dat ongewijzigde handhaving hiervan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet kan worden gevergd van de alimentatiegerechtigde, kan deze de rechter verzoeken een nadere termijn vast te stellen. Deze clausule is opgesteld met in gedachten de alimentatiegerechtigden die ziek zijn geworden en daardoor niet in staat zijn in eigen levensonderhoud te voorzien. Het is aan de rechter overgelaten om te beoordelen of er sprake is van een schrijnend geval. Hoe dit zal uitpakken is nu nog niet te voorzien.
Lagere aftrek partneralimentatie
De fiscale aftrek voor partneralimentatie verandert ook. De betaalde partneralimentatie was in 2019 nog aftrekbaar tegen maximaal 51,75 %. Vanaf 1 januari jl. wordt dit tarief stapsgewijs verminderd. In 2020 is het maximale aftrektarief 46,0 %, in 2021 43,0 %, in 2022 40,0 % en in 2023 37,05 %. Hierdoor is de kans groot dat de bestaande partneralimentatieverplichtingen niet meer kunnen worden nagekomen. Doordat er minder belastingvoordeel wordt genoten over de betaalde partneralimentatie is de netto last hoger. Dit terwijl er bij het bepalen van de partneralimentatie nog rekening werd gehouden met de aftrekbaarheid van de partneralimentatie in het toptarief van toen bijvoorbeeld 52 %. Indien dit bij u speelt, kan het de moeite waard zijn om een herberekening van de alimentatie te laten uitvoeren.
Meer weten?
Heeft u vragen of wilt u meer informatie? Onze familierechtadvocaten zijn op de hoogte van de nieuwe wetgeving en kan voor u een (her)berekening maken en adviseren wat u het beste kunt doen in uw specifieke situatie. Neem hiervoor gerust contact op.
Lees ook eens: In de spotlight: Marthe Ceelen
Tags: alimentatie, familierecht, echtscheiding, partneralimentatie, huwelijk
Lees verder
22.01.2020 | Bjorn Harbers - 0 reactie(s)
Nederland telt bijna 280 duizend familiebedrijven. Dat is 70 procent van het totaal aantal ondernemingen in Nederland. Samen zijn ze goed voor de helft van het bruto binnenlands product (bbp) en één derde van de werkgelegenheid in Nederland. De meeste familiebedrijven zijn kleine ondernemingen met minder dan twintig werknemers.
Gelderland
Zeven van de tien bedrijfsvestigingen in Gelderland zijn familiebedrijven. De ruim 45.000 Gelderse familiebedrijven zijn goed voor 32% van alle banen. Dit blijkt uit cijfers van het CBS en het Landelijk Expertisecentrum Familiebedrijven van hogeschool Windesheim.
Klaar voor de toekomst?
De achilleshiel van familiebedrijven is de opvolging. Slechts 30 procent overleeft de eerste generatiewisseling, blijkt uit onderzoek van het ECFB. Na de tweede opvolging staat nog maar 13 procent van de familieondernemingen overeind. Slechts 3 procent overleeft het aantreden van de vierde generatie.
Op tijd beginnen met opvolging
Opvolging binnen een familiebedrijf is een lang proces dat idealiter begint ruim voor het moment waarop de zittend ondernemer denkt aan een vertrek. Daarbij speelt niet alleen de opvolging van de zeggenschap binnen het bedrijf een rol, maar ook de opvolging van de eigendom.
In dat proces passeren veel vragen de revue. Is er binnen de familie een geschikte kandidaat aanwezig of dient opvolging gezocht te worden buiten de familie? Zijn de (meest) geschikte kandidaten ook van plan om toe te treden en zo ja, op welke wijze? Hoe ga ik om met kinderen die niet willen toetreden? Blijven de familiewaarden ook na de overdracht gewaarborgd?
Een gedegen en tijdige planning van de overdracht zorgt er niet alleen voor dat de volgende generatie in alle rust klaargestoomd kan worden, maar draagt vooral bij aan het op een goede wijze fiscaal en juridisch kunnen structureren van de overdracht.
In de komende maanden zullen wij in meerdere blogs de stappen op weg naar een succesvolle overdracht van een familiebedrijf bespreken, waarbij praktische handvatten zullen worden aangereikt om de continuïteit van uw onderneming te waarborgen.
BAXAT8 op 20 februari
Tijdens de BAXAT8 bijeenkomst op donderdag 20 februari 2020 nemen Bjorn Harbers, Hanno Littink en Edo Moll met u de stappen door op weg naar een succesvolle opvolging. Klik hier voor meer informatie. Interesse? Meldt u dan aan via c.devries@baxadvocaten.nl.
Tags: baxat8, ondernemingsrecht, bedrijfsopvolging, fiscaalrecht, familiebedrijf
Lees verder
08.11.2019 | Edo Moll - 0 reactie(s)
Elke dag kan een erfenis open vallen. Vandaag wordt er aandacht gevraagd voor het belang van deskundige juridische begeleiding bij de afwikkeling van nalatenschappen.
Oplossing door overleg
Wanneer een naaste is overleden, is het laatste wat je wil dat er ook ruzie over geld ontstaat. Het is heel belangrijk om dat zoveel mogelijk te voorkomen. De benoeming in een testament van een neutrale professionele executeur kan veel narigheid voorkomen. Eén van de eigen familieleden aanwijzen als executeur kan ook, maar de evaring leert dat het afwikkelen van een nalatenschap een ingewikkelde klus kan worden. De executeur die ook erfgenaam en familielid is, merkt vaak dat zijn optreden zeer kritisch en soms zelfs wantrouwend door andere familieleden wordt gevolgd.
Naast of in plaats van het optreden van een executeur kan het ook raadzaam zijn om met alle erfgenamen samen de notaris te verzoeken de afwikkeling te begeleiden. Helaas lukt het niet altijd om alle erfgenamen op één lijn te krijgen.
Als het binnen de familie lukt om met zijn allen bij de notaris afspraken te maken dan is dat natuurlijk prima. Maar als de meningsverschillen te hoog zijn opgelopen en de rechter eraan te pas moet komen, dan heb je echt een gespecialiseerd advocaat nodig. De specialisatievereniging voor erfrechtavocaten is de VEAN https://www.vean.nl/.
Uw belangen staan voorop
Er komt veel kijken bij de afwikkeling van een nalatenschap. Vooral als de familieverhoudingen onder spanning staan en de communicatie onderling te wensen overlaat. Wie zijn de erfgenamen, wie mag actie ondernemen? Wat zijn mijn rechten en/of verplichtingen als erfgenaam? Wat zijn mijn taken als executeur, hoe moet ik te werk gaan? En wat zijn mijn rechten als onterfd kind? Op deze en andere vragen kunnen wij u antwoord geven.
Wij kijken samen met u naar uw wensen en mogelijkheden, zowel praktisch als juridisch. Uw belangen staan daarbij vanzelfsprekend voorop. Wij behartigen uitsluitend úw belangen en kunnen u begeleiden bij overleg en onderhandelingen met de andere betrokkenen. Daarnaast kunnen wij u ook bijstaan als er moet worden geprocedeerd om uw recht te halen.
Meer weten?
Het erfrecht kent veel regels over strikte termijnen van soms maar een paar maanden waarbinnen u aanspraak moet maken op uw rechten. Het komt helaas regelmatig voor dat te laat advies wordt ingewonnen. Neem voor meer informatie gerust contact met ons op.
Lees ook eens: Kan een huisdier erven? Gemeenschap van goederen op de schop?
Tags: Blog, erfrecht, familierecht, erfenis, nalatenschap
Lees verder
26.09.2019 | Fokke Voerman - 17 reactie(s)
Oud-minister Remkes heeft woensdagmiddag 25 september jl. om 17.30 uur een persconferentie gegeven met aanbevelingen om stikstof naar beneden te brengen naar aanleiding van de gevolgen van de stikstof-uitspraak van de Raad van State (RvS) voor lopende (bouw)projecten.
Wat is het stikstofbesluit?
De Raad van State (RvS) oordeelde dat het Programma Aanpak Stikstof (PAS) van Nederland niet voldoet aan Europese regels. In dat programma was vastgelegd dat een project stikstof mocht uitstoten, ook in de buurt van specifiek beschermde natuurgebieden, zolang de belofte maar werd gedaan dat de uitstoot in de toekomst zou worden gecompenseerd. Nu blijkt dat het besluit van de RvS ook gevolgen heeft voor 18.000 (bouw)projecten waaronder meer dan 100 overheidsprojecten, omdat deze compensatie ook hard moet worden aangetoond.
Advies van oud-minister Remkes
Remkes is van mening dat de stikstofuitstoot fors naar beneden moet en in alle sectoren van de Nederlandse maatschappij. De meeste vooruitgang is op korte termijn te boeken in de sectoren veehouderij en verkeer, volgens Remkes.
Het is te verwachten dat de maximumsnelheid op snelwegen en provinciale wegen, in het bijzonder in de nabijheid van Natura 2000-gebieden, verlaagd zal gaan worden en veehouderijen in de nabijheid van Natura 2000-gebieden moeten inkrimpen. De invulling van de treffen maatregelen laat de commissie aan de regering over. De commissie komt niet met concrete voorstellen voor maatregelen.
Duidelijkheid of nog niet?
Daarmee blijft het wederom de nodige tijd onduidelijk hoe projecten die stilliggen door de uitspraak van de Raad van State weer vlot getrokken kunnen worden. Helder is wel dat de commissie Remkes vooral kiest voor maatwerkoplossingen in de nabijheid van Natura 2000-gebieden en niet kiest voor generieke maatregelen die alle betrokkenen in de sector raken. Ook hier geldt dat maatwerkoplossingen meer tijd zullen vergen dan “confectie”- oplossingen.
De politiek en in het bijzonder onze regering zal met de meeste spoed moeten komen met een concreet pakket aan maatregelen dat ook een praktische oplossing kunnen bieden voor de projecten die noodgedwongen stilliggen.
Meer weten?
Heeft u vragen of wilt u meer informatie? Neem dan gerust contact op met onze vastgoedspecialist Fokke Voerman.
Lees ook eens: Betere waarborgen opdrachtgevers bij het bouwen
Tags: bouwrecht, stikstofprobleem, remkes, vastgoed, stikstof
Lees verder
25.09.2019 | Bjorn Harbers - 0 reactie(s)
Deze week is het de Week van de Rechtspraak. In een rechtvaardige samenleving is het cruciaal dat iedereen toegang heeft tot een eerlijk proces en tot een onafhankelijke en onpartijdige rechter. Dat laatste, de onpartijdigheid, is misschien wel het belangrijkste verschil tussen de advocatuur en de rechterlijke macht. Daar waar een advocaat partijdig dient te zijn en zich slechts laat leiden door het cliëntbelang, heeft de rechter geen belang bij de partijen of de kwestie waarover hij oordeelt. Rechters en de rechtspraak in zijn algemeenheid vervullen een onmisbare functie in onze maatschappij.
Rechtspraak onder druk
Toch staat de rechtspraak in Nederland geregeld onder druk. Een veelgehoorde klacht is dat door toenemende werkdruk het vaak te lang duurt alvorens een uitspraak wordt gedaan. Ook de ingeslagen weg naar een volledige digitalisering is vooralsnog geen succes gebleken. Per 1 oktober 2019 eindigt zelfs de mogelijkheid tot digitaal procederen in civiele procedures bij de Rechtbank Gelderland en de Rechtbank Midden-Nederland. Eerder dit jaar kwam de Commissie Visitatie Gerechten tot de conclusie dat de rechtspraak in Nederland te weinig geld en personeel heeft om de kwaliteit te verbeteren, te innoveren en doorlooptijden van rechtszaken in te korten. Op Prinsjesdag werd bekend dat in de komende 3 jaar per jaar gemiddeld 95 miljoen extra wordt uitgetrokken om de gestelde doelen binnen de rechtspraak te bereiken. In 2020 gaat ruim de helft van dat bedrag op aan het aanvullen van het ontstane tekort. Daarnaast zal een substantieel deel worden ingezet om de doorlooptijden van procedures te verkorten en zal innovatie van de rechtspraak een speerpunt blijven.
Sociale advocatuur
Toegang tot een rechter betekent ook toegang tot rechtsbijstand. Om die reden maakt de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) zich al jaren sterk voor de sociale advocatuur in Nederland en vraagt de Orde aandacht voor de veel te lage vergoedingen die aan het verlenen van rechtsbijstand aan een kwetsbare groep in de samenleving worden toegekend. Door de lage vergoedingen overweegt 70% van de advocaten die nog werkzaam zijn in de sociale advocatuur te stoppen met hun werk. Ondanks dat vooruitzicht is in de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid geen extra geld uitgetrokken voor de sociale advocatuur. Reden voor de Orde om weg te blijven uit het topberaad met de minister.
Toegang tot een onafhankelijke en onpartijdige rechter is een groot goed. Die toegang moet onder alle omstandigheden mogelijk zijn, ook als de financiële positie van de rechtszoekende dat niet toelaat. De Rechtspraak mag dan soms onder druk staan, maar toegang tot een onafhankelijke rechter, waarbij essentieel is de toegang tot (gesubsidieerde) rechtsbijstand mag nooit ter discussie staan!
Lees ook eens: Dag van de Sociale Rechtvaardigheid
Tags: Blog, rechtsbijstand, advocatuur, rechtspraak, ordevanadvocaten
Lees verder
18.09.2019 | Mike Timmer - 1 reactie(s)
Op woensdag 18 september 2019 is er door advocaat-generaal mevrouw Ruth de Bock advies gegeven naar aanleiding van de aan de Hoge Raad der Nederlanden gestelde prejudiciële vragen over slapende dienstverbanden.
Advies
Een werkgever is volgens advocaat-generaal mevrouw Ruth de Bock in beginsel verplicht om, op verzoek van een langdurig arbeidsongeschikte werknemer, een ‘slapend dienstverband’ te beëindigen. Een en ander dan onder betaling aan de werknemer van de wettelijke transitievergoeding. Het in stand houden van de arbeidsovereenkomst is in strijd met de eisen van goed werkgeverschap. Als de Hoge Raad het advies van de advocaat-generaal volgt dan komt er, tenzij er een gerechtvaardigd belang is om de werknemer in dienst te houden, een einde aan de slapende dienstverbanden.
Meer weten?
Wanneer de Hoge Raad uitspraak doet, is nog niet bekend. Natuurlijk houden wij u op de hoogte van de ontwikkelingen. Neem bij vragen gerust contact met ons op.
Lees ook eens: Wet Arbeidsmarkt in Balans: de veranderingen
Tags: Arbeidsrecht, arbeidsongeschikt, slapenddienstverband, werkgever
Lees verder
21.08.2019 | Manon Engbers - 0 reactie(s)
Het is inmiddels drie jaar geleden dat de “Wet Doorstroming huurmarkt 2015” op 1 juli 2016 is ingevoerd. Drie jaar hebben de nodige rechters het hoofd gebogen over de vraag hoe moet worden omgegaan met een te late of te vroege aanzegging. De uitkomsten zijn uiteenlopend.
Strikte handhaving
Bij een tijdelijke huurovereenkomst is de verhuurder gehouden de huurder schriftelijk te informeren over de dag waarop de huurovereenkomst eindigt. Deze kennisgeving mag niet eerder dan drie maanden en niet later dan één maand voorafgaand aan het einde van de huurovereenkomst worden gedaan. De wetgever heeft beoogd dat deze termijn strikt zou worden geïnterpreteerd en dat de rechter een ontijdige aanzegging in principe niet kan herstellen.
Rechtspraak
Gelukkig voor de verhuurders wordt deze strikte toepassing door rechters niet altijd gevolgd. Over het algemeen wordt deze termijn strikt gehanteerd, maar in een beperkt aantal uitspraken gaat de rechter hier wat soepeler mee om, zoals in de uitspraak van de Kantonrechter te Zwolle d.d. 28 maart 2018 (ECLI:NL:RBOVE:2018:1628) en de kantonrechter te Utrecht d.d. 4 december 2018 (ECLI:NL:RBMNE:2018:5957). In beide kwesties ging het om een te vroege kennisgeving. Hetgeen meewoog bij deze uitspraken is dat de huurder niet in zijn/ haar belangen is geschaad vanwege de niet tijdige kennisgeving.
Echter, de meerderheid van de uitspraken over de tijdige kennisgeving laten wel een strikte handhaving zien, zowel bij te late als te vroege kennisgevingen. De kantonrechter in Leeuwarden oordeelde op 19 december 2018 (ECLI:NL:RBNNE:2018:5073) zelfs dat welliswaar moeilijk voor te stellen was in welk belang de huurder is geschaad door de te vroege kennisgeving, maar dat het beroep van de verhuurder op de redelijkheid en billijkheid – ondanks dit gegeven – niet op ging. Naar het oordeel van de rechter laat de wettekst voor wat betreft de termijn waarbinnen de kennisgeving dient plaats te vinden niets aan duidelijk te wensen over. Hieruit blijkt maar weer dat het in de (lagere) rechtspraak vooralsnog twee kanten op kan gaan in geval van een te vroege kennisgeving.
Het gevolg van een niet tijdige kennisgeving is dat er een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd ontstaat, waarbij een huurder huurbescherming geniet. Dit heeft voor een verhuurder verstrekkende gevolgen.
Meer weten?
Ik houd de ontwikkelingen in de (hogere) rechtspraak op dit vlak de komende periode in de gaten en de tijd zal het leren of er meer eenduidigheid zal komen. Dit zal zowel voor verhuurders als voor huurders gewenst zijn. Wilt u meer informatie, neem dan gerust contact met ons op.
Lees ook eens: concerngaranties ingeval van faillissement huurder, geen sluiting bedrijfspand na hennepplantage
Tags: huurrecht, huurovereenkomst, verhuurder, kennisgeving
Lees verder
03.07.2019 | Maarten Korthuis - 0 reactie(s)
Per 1 juli 2020 kan onder omstandigheden aanspraak gemaakt worden op aanvullend geboorte verlof. Dat is een gevolg van de inwerkingtreding van de Wet Invoering Extra Geboorteverlof, kortweg “WIEG”. In deze blog wordt het wie, wat en wanneer van het extra geboorteverlof op een rijtje gezet.
Voor wie geldt het aanvullend geboorteverlof?
Het aanvullend geboorteverlof geldt voor een werknemer (niet een zelfstandige), wiens relatie tot de moeder is:
de echtgenoot of
de geregistreerde partner of
degene met wie de moeder ongehuwd samenwoont of
degene die het kind erkent.
Wat is aanvullend geboorteverlof?
Aanvullend geboorteverlof is het recht van de partner op verlof van maximaal 5 maal de arbeidsduur per week. De aanspraak op geboorteverlof geldt slechts voor kinderen die vanaf 1 juli 2020 worden geboren. Het aanvullend geboorteverlof dient door de partner in gehele weken te worden aangevraagd, maar kan in overleg met de werkgever wel flexibel worden opgenomen. Het recht op aanvullend geboorteverlof bestaat slechts, als het geboorteverlof (aanspraak op geboorteverlof deel één) volledig is opgenomen en dient daarnaast binnen 26 weken na de dag van de bevalling te zijn opgenomen. Is het geboorteverlof niet opgenomen dan bestaat geen recht op aanvullend geboorteverlof.
Anders dan bij het geboorteverlof kan de werkgever na overleg met werknemer vanwege zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen de door de werknemer verzochte opnametijdstippen van het aanvullend geboorteverlof wijzigen. In principe dient het aanvullend geboorteverlof door de werknemer tenminste 4 weken voor de opname te worden aangevraagd. Een aanvraag kan zowel schriftelijk als per e-mail plaatsvinden.
Wanneer een werknemer uit dienst treedt bij de ene werkgever en in dienst treedt bij de andere werkgever, in de periode dat het aanvullend geboorteverlof nog niet volledig is opgenomen, kan het restant van het aanvullend geboorteverlof bij de opvolgend werkgever worden opgenomen. Voorwaarde daarbij is wel dat de periode van 26 weken na de bevalling nog niet is verstreken. Op verzoek van de werknemer is de oude werkgever gehouden een verklaring af te geven waaruit de resterende aanspraak op aanvullend geboorteverlof blijkt.
Betaald of onbetaald?
Gedurende het aanvullend geboorteverlof heeft de werknemer geen recht op loon wel kan aanspraak gemaakt worden op een uitkering op grond van de WAZO van 70% van het salaris met als maximum 70% van het wettelijk (maximum) dagloon. Als het salaris van een werknemer boven het wettelijk maximumdagloon uitkomt, is de uitkering dus beperkt tot 70% van het maximumdagloon.
De aanvraag voor de WAZO-uitkering vindt plaats via een door het UWV op haar website beschikbaar te stellen formulier. De werkgever is belast met het indienen van de aanvraag op verzoek van de werknemer. Aanvraag kan slechts eenmaal plaatsvinden. De werknemer kan ervoor kiezen om de uitkering aan te vragen tot vier weken na de laatste dag van het opgenomen verlof. Als onduidelijk is wanneer het verlof opgenomen zal worden of hoeveel verlof wordt opgenomen, kan het zinvol zijn achteraf de aanvraag in te dienen. De uitkering vindt dan pas plaats nadat het verlof is genoten. Het UWV voldoet de WAZO-uitkering aan de werkgever. De werkgever is vervolgens gehouden de uitkering te voldoen aan de partner die aanvullend geboorteverlof opneemt.
Meer weten?
Kortom naast het volledig door een werkgever betaalde geboorteverlof bestaat onder omstandigheden recht op aanvullend geboorteverlof. Daarbij wordt door het UWV maximaal 70% van het loon van een werknemer met als maximum het voor de werknemer geldende wettelijke maximumdagloon voldaan, mits aan alle voorwaarden is voldaan. Wilt u meer weten over het aanvullend geboorteverlof neem dan gerust contact met ons op.
Lees ook eens: Aanspraak op geboorteverlof verruimd (deel 1), compensatieregeling transitievergoeding, ontbijtsessies tijdens BAXAT8
Tags: Blog, Arbeidsrecht, WIEG, geboorteverlof, WAZO
Lees verder
28.06.2019 | Dolf Prinsen - 2 reactie(s)
Binnenkort komt er een einde aan mijn arbeidzame leven in de advocatuur. Eind juni a.s. neem ik afscheid van BAX, het kantoor waar ik in september 1991 ben begonnen. Toen heette het nog Bax & Van Herpt en was het kantoor gevestigd in een woning aan de Prins Hendrikstraat in Doetinchem. Voorafgaand aan mijn komst naar de Achterhoek, -mijn geboortestreek-, werkte ik acht jaren in de advocatuur in Leeuwarden.
Vanaf begin 1983, het moment van mijn beëdiging, heb ik dus meer dan 35 jaar rechtshulp mogen verlenen, grotendeels in de familiepraktijk. De laatste ongeveer 25 jaar wisselde ik het voeren van gerechtelijke procedures af met mediation, de zogenaamde alternatieve geschillenoplossing.
Is er veel veranderd?
Zo nu en dan krijg ik de vraag voorgelegd of er in ruim 35 jaar advocatuur “veel is veranderd”. Over het antwoord hoef ik dan nooit lang na te denken. Het luidt steevast: “Nee, dat valt erg mee“. De afgelopen decennia heb ik duizenden contacten gehad met cliënten met steeds wisselende vragen, die in de kern neerkwamen op dezelfde emotie. Het merendeel betrof echtscheidingssituaties. Deze worden in de beginfase vaak gekenmerkt door gevoelens van teleurstelling in de andere partner, boosheid, verdriet, gebrek aan toekomstperspectief en slechte onderlinge communicatie.
In wet en rechtspraak (jurisprudentie) zijn regels ontwikkeld die betrekking hebben op rechten en verplichtingen van de echtelieden. Regelmatig werd door de rechtzoekende verondersteld dat het toepassen van een bepaald wetsartikel automatisch de juridisch juiste oplossing met zich mee zou brengen. Het zal niet verbazen dat de praktijk gecompliceerder is, omdat in elke zaak de feiten verschillen.
Zoals vermeld, elke situatie is anders en met de vaak door mij gehoorde opmerking “mijn collega verdient hetzelfde als ik en betaalt veel minder alimentatie” of “ik heb gelezen dat het belang van het kind altijd voorop staat en daarom krijgt mijn ex-man geen omgangsregeling met de kinderen” kon ik weinig beginnen. Datzelfde gold voor uitlatingen als “ik wil wel een rechtszaak tegen de ander beginnen maar niet om het geld, het gaat mij om het principe”.
Het is algemeen bekend dat rechtszaken vaak lang duren, veel kosten met zich meebrengen en dat het resultaat niet altijd voorspelbaar is. Het oordeel van de rechter kan mee- of tegenvallen. Procederen is procesrisico. Zou een advocaat in elke rechtszaak het oordeel van de rechter kunnen voorspellen, dan was de rechter overbodig.
Mijn advies luidde soms: begin niet aan de gewenste procedure want het procesrisico is te groot en alleen om het principe moet je niet gaan procederen.
Is er dan niets veranderd in die 35 jaar?
Wat mij betreft niet als het gaat om de verlangens van een cliënt, terwijl ook de emotionele kenmerken van familiezaken nauwelijks zijn gewijzigd. Wèl heeft de manier van oplossen van een geschil/ruzie in de loop der tijd enige wijziging ondergaan.
De laatste 25 jaar heb ik meer zaken door middel van een schikking tot een oplossing gebracht dan daarvoor. Ik moet daarbij denken aan de opmerking van een oud-collega in Leeuwarden die mij voorhield: "Een geschil is nooit zwart of wit maar altijd grijs". Bij de intake van een nieuwe zaak wordt het verhaal van de cliënt aangehoord en het is logisch dat deze overtuigd is van zijn eigen gelijk. Na het lezen van het verweerschrift van de andere partij moest ik soms erkennen dat feiten die door de wederpartij werden aangedragen en ander licht op de zaak wierpen. Het aanvankelijk veronderstelde 'gelijk hebben' verbleekte.
In de advisering van cliënten heb ik regelmatig naar voren gebracht dat met het oordeel van de rechter misschien niet alle problemen opgelost zullen zijn. Met andere woorden: wat heb je aan een mooie gerechtelijke uitspraak waarbij de ander is veroordeeld tot betaling van een geldbedrag indien geconstateerd moet worden dat er “niets te halen valt” of waarom strijden voor een maximale omgangsregeling met de kinderen als je weet dat dit door omstandigheden toch niet gerealiseerd kan worden.
Samengevat: in mijn optiek dient niet centraal te staan het “gelijk hebben” of “gelijk krijgen” maar een oplossing die, zo mogelijk, toekomstbestendig is. Dit is met name van belang in echtscheidingssituaties. Je neemt afscheid als partners maar je blijft levenslang beiden de ouders van een kind.
Terugblikkend: met veel genoegen heb ik de afgelopen 35 jaar de belangen van cliënten behartigd. Ik heb daarbij veel geprocedeerd, soms met mooie uitspraken en soms met teleurstellende beslissingen van een rechter. Dat is eigen aan het werk van een advocaat. Een rechter kan geen twee partijen volledig in het gelijk stellen.
Meeste voldoending
De meeste voldoening heb ik gehaald uit oplossingen die partijen zelf konden realiseren. Dit gebeurde tijdens mediation, gesprekken met de advocaat van de wederpartij of op de rechtbank met sturing van de rechter. Tijdens die bijeenkomsten werden “wit en zwart” veelal “grijs”. Ook dat is een inspanning die van een advocaat verwacht mag worden. Artikel 3 van de beroepsregels van een advocaat bepaalt namelijk “de advocaat dient zich voor ogen te houden dat een regeling in der minne vaak de voorkeur verdient boven een proces”. Het zijn wijze woorden die reeds lang geleden door onze beroepsgroep zijn vastgelegd. Wat mij betreft blijft genoemde beroepsregel tot in lengte van jaren centraal staan.
Dolf Prinsen
NB. Op vrijdag 28 juni 2019 nemen wij feestelijk afscheid van onze collega Dolf Prinsen. Om die reden is ons kantoor vanaf 15 uur gesloten. Voor spoedgevallen zijn wij bereikbaar via: 06-39 57 44 14 (Mike Timmer).
Tags: familierecht, dolfprinsen, dolf, pensioen, echtscheiding, mediator
Lees verder
12.06.2019 | Derek van Hijkoop - 0 reactie(s)
Op 14 mei 2019 is de wet Kwaliteitswaarborging voor het bouwen ook door de Eerste Kamer aangenomen. Deze wet voorziet onder meer in het verstevigen van de positie van de opdrachtgever bij het bouwen. Bouwen is complexer geworden en de invoering van deze wet moet de opdrachtgever beter beschermen. Het burgerlijk wetboek wordt hiervoor aangepast.
Wat verandert er?
Allereerst de waarschuwingsverplichting van de aannemer voor fouten in het ontwerp en bestek van de opdrachtgever. Deze plicht bestond al maar die moet voortaan schriftelijk. De aannemer moet daarbij ook aangeven wat de gevolgen zijn van de fout voor het bouwwerk. Ook bij het opleveren van het werk aan de opdrachtgever zijn er veranderingen. De aannemer is daarbij verplicht een dossier aan te leveren met gegevens die een volledig inzicht geven hoe de aanneemovereenkomst is uitgevoerd. Denk hierbij aan tekeningen en berekeningen van het bouwwerk en de installaties hierin, welke materialen zijn gebruikt. Ook moet informatie worden verstrekt die nodig zijn voor het gebruik en het onderhoud van het bouwwerk.
Ook de aansprakelijkheid van de aannemer voor niet ontdekte gebreken op de oplevering verandert. De aannemer is voortaan aansprakelijk als deze gebreken ook aan hem zijn te verwijten.
Tenslotte zijn er ook nog wijzigingen die de financiële positie van de particuliere opdrachtgever moeten versterken. In verband met de mogelijke aansprakelijkheid van de aannemer voor zijn werk, moet bij voor het sluiten van de aanneemovereenkomst aangeven of hij verzekerd is, tot welk bedrag en wat onder de dekking van de verzekering valt. Ook het wettelijke opschortingsrecht na oplevering wordt verstrekt. De aannemer wordt verplicht aan zijn particuliere opdrachtgever schriftelijk te vragen of deze zijn depot bij de notaris wil handhandhaven. Zonder zijn instemming wordt het depot niet door de notaris vrijgegeven.
Meer weten?
Al met al vergaande wijzigingen die zonder meer de positie van de opdrachtgever versterkt. Neem bij vragen gerust eens contact met ons op.
Tags: DerekvanHijkoop, bouwrecht, kwaliteitswaarborging, bouwen, aannemer
Lees verder
20.05.2019 | Maarten Korthuis - 0 reactie(s)
Per 1 januari 2019 is de aanspraak op onder meer geboorteverlof verruimd. Dit is een gevolg van de inwerkingtreding van de Wet Invoering Extra Geboorteverlof, kortweg “de WIEG”. In deze blog wordt toegelicht wat op hoofdlijnen de verruiming inhoudt.
In een volgende blog zal worden ingegaan op het aanvullend geboorteverlof waarop vanaf 1 juli 2020 aanspraak gemaakt kan worden, na opname van het geboorteverlof.
Voor wie geldt het geboorteverlof?
Het geboorteverlof geldt voor een werknemer (niet een zelfstandige), wiens relatie tot de moeder is:
de echtgenoot of
de geregistreerde partner of
degene met wie de moeder ongehuwd samenwoont of
degene die het kind erkent.
Wat is geboorteverlof?
Geboorteverlof is de aanspraak van de partner van de moeder op verlof voor één maal de arbeidsduur per week. De aanspraak op geboorteverlof start de eerste dag na de bevalling. Tijdens de opname van geboorteverlof is de werkgever verplicht het loon van de werknemer door te betalen. Als een meerling geboren wordt, blijft de aanspraak op geboorteverlof één maal de arbeidsduur per week en wordt dit niet één maal de arbeidsduur per week per geboren kind.
In de toelichting op de WIEG is vermeld, dat op de dag(en) van de bevalling aanspraak bestaat op calamiteitenverlof met behoud van loondoorbetaling. Het recht op geboorteverlof geldt dus naast het recht op calamiteitenverlof op de dag(en) van de bevalling.
Gebruik maken van geboorteverlof
Een werknemer is vrij in de manier waarop hij zijn aanspraak op geboorteverlof in de vier weken na de dag van de geboorte opneemt. Het gaat om een onvoorwaardelijk recht. Een werkgever kan de invulling van de opname van het geboorteverlof niet eenzijdig wijzigen. In de oude situatie gold dat ook voor het kraamverlof van twee dagen. De regering meent ter rechtvaardiging dat de periode van afwezigheid van de werknemer vooraf redelijk goed is in te schatten voor de werkgever.
Bijzonderheden geboorteverlof
Als de partner van de moeder als werknemer in dienst treedt na de bevalling kan hij het recht op geboorteverlof alleen genieten als hij:
binnen vier weken na de dag van de bevalling in dienst treedt en
nog de ruimte heeft om het geboorteverlof van één maal de wekelijkse arbeidsduur op te nemen.
Denkbaar is dat de partner van de moeder in de eerste vier weken na de bevalling uit dienst treedt bij de ene werkgever en in dienst treedt bij een andere werkgever. In dat geval heeft de werknemer aanspraak ten opzichte van de nieuwe werkgever op opname van het resterende geboorteverlof, binnen de periode waarin het verlof volgens de wet kan worden opgenomen. Een werkgever is gehouden op verzoek van een werknemer die uit dienst treedt een verklaring te verstrekken, waarin is vermeld wat de resterende aanspraak op geboorteverlof is.
Wanneer op grond van een CAO die voor 1 januari 2019 is ingegaan een beperktere aanspraak op geboorteverlof bestaat, dan volgens de WIEG, dan geldt die beperktere aanspraak. Echter die beperktere aanspraak geldt tot het einde van de looptijd van de cao, maar nooit langer dan tot 1 juli 2019. Dit vloeit voort uit het overgangsrecht.
Meer weten?
Kortom: de aanspraak van werknemers, die partner zijn van de moeder, op door de werkgever betaald verlof na de geboorte van een kind is sinds 1 januari 2019 toegenomen.
Wilt u meer weten over de WIEG, neem dan gerust contact met ons op.
Lees ook eens: Opvallend vonnis inzake slapen dienstverband, Compensatieregeling transitievergoeding
Tags: Blog, Arbeidsrecht, WIEG, geboorteverlof
Lees verder
18.04.2019 | Manon Engbers - 0 reactie(s)
Hoe beperk je als verhuurder de leegstandsschade bij een voortijdige beëindiging van de huurovereenkomst ingeval van faillissement? Verhuurders menen de schade beperkt te houden door een concerngarantie overeen te komen met bijvoorbeeld de moedermaatschappij van de huurder. Helaas voor verhuurders gaat dit niet altijd goed.
Artikel 39 Faillissementswet
Ingeval van faillissement kan zowel de verhuurder als de curator de huurovereenkomst opzeggen conform artikel 39 Faillissementswet. Op grond van dit artikel is de huurschuld vanaf datum faillissement tot maximaal drie maanden na opzegging een boedelschuld. Deze schuld moet met voorrang door de curator worden voldaan, maar helaas voor verhuurders ontbreekt het de faillissementsboedel nogal eens aan voldoende financiële middelen om deze boedelschuld te voldoen.
Aukema q.q./Uni-Invest en Romania
In het arrest Aukema q.q./Uni-Invest oordeelde de Hoge Raad in 2011 dat een dergelijke tussentijdse beëindiging van de huurovereenkomst door opzegging een rechtmatige beëindiging is. Dit zorgt ervoor dat een huurder niet verplicht is de leegstandsschade van de verhuurder te vergoeden. Dit arrest zegt echter nog niets over de schadevergoedingsverplichting van een moedermaatschappij op basis van een concerngarantie. Hierover gaat het in het Romania-arrest uit 2013. De Hoge Raad oordeelde dat - indien de moedermaatschappij de verplichting tot vergoeding van de leegstandsschade jegens de verhuurder heeft gegarandeerd - een verhuurder hierop in beginsel aanspraak kan maken.
De aangesproken moedermaatschappij
Indien de formulering van de concerngarantie ertoe leidt dat de moedermaatschappij jegens de verhuurder gehouden is de leegstandsschade te vergoeden, verkrijgt zij vervolgens geen vordering op de faillissementsboedel. Immers uit voornoemde arresten blijkt immers dat een opzegging op grond van artikel 39 Faillissementswet een rechtmatige beëindiging is en geen schadeplichtigheid met zich brengt. Indien de moedermaatschappij een regresvordering op de faillissementsboedel zou verkrijgen, zou dit een doorbreking zijn van het wettelijke systeem. Het is dan ook denkbaar dat een moedermaatschappij niet bereid is een onvoorwaardelijke concerngarantie af te geven, maar dat zij enkel bereid is een garantie af te geven mits zij een regresvordering verkrijgt op de huurder dan wel ingeval van faillissement van huurder op de faillissementsboedel.
Meer weten?
De aanspraak van een verhuurder op een concerngarantie valt of staat met een goede formulering van de garantie. Indien u een huurovereenkomst wilt aangaan en tot meerdere zekerheid een concerngarantie wenst overeen te komen met de moedermaatschappij van huurder, neemt u dan contact op met één van onze huurrechtspecialisten. Zo voorkomt u als verhuurder dat u achteraf met “lege handen” achterblijft.
Lees ook eens: Geen sluiting bedrijfspand na hennepplantage, aansprakelijkheid makelaar bij onjuiste meting, WOZ-waarde van invloed op de huurprijs
Tags: huurrecht, huurovereenkomst, verhuurder, concerngarantie
Lees verder
02.04.2019 | Melissa Meffert - 0 reactie(s)
De voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag heeft op 28 maart 2019 een opvallende uitspraak gedaan over het in stand laten van een slapend dienstverband. De uitspraak wijkt af van de lijn die tot op heden in de rechtspraak werd gevolgd en is mede gebaseerd op de compensatieregeling transitievergoeding na 2 jaar arbeidsongeschiktheid. Hebt u ook een werknemer in dienst die bijna 2 jaar arbeidsongeschikt is? Dan is deze uitspraak ook voor u van belang.
Wat speelde er?
Het ging in deze uitspraak om een statutair directeur van een zorginstelling die ongeneeslijk ziek werd. Na circa 1 jaar arbeidsongeschiktheid volgde een vennootschapsrechtelijk ontslag als statutair directeur. Tenzij uitdrukkelijk anders wordt bepaald, leidt een vennootschapsrechtelijk ontslag in beginsel eveneens tot het einde van de arbeidsovereenkomst. In dit geval werd echter uitdrukkelijk bepaald dat de arbeidsovereenkomst in stand zou blijven. Na 104 weken arbeidsongeschiktheid oordeelde het UWV dat de betreffende werkneemster volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. Er werd een IVA-uitkering toegekend en de loondoorbetalingsplicht van de werkgever eindigde. De werkgever weigerde de arbeidsovereenkomst te beëindigen, waardoor er een slapend dienstverband was ontstaan. Dit was voor de werkneemster aanleiding om in kort geding opzegging van de arbeidsovereenkomst op straffe van een dwangsom en onder toekenning van de wettelijke transitievergoeding te vorderen.
Slapende dienstverbanden zijn de afgelopen tijd regelmatig onderwerp van gesprek geweest en hierover zijn ook al de nodige procedures gevoerd. De lijn in de rechtspraak is dat het in stand houden van een slapend dienstverband geen ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever oplevert en dat het goed werkgeverschap de werkgever niet tot opzegging verplicht. De voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag heeft in de onderhavige zaak echter geoordeeld dat de werkgever verplicht was de arbeidsovereenkomst te beëindigen en de transitievergoeding te betalen en motiveerde dat als volgt.
Oordeel rechter
Het belangrijkste punt in de motivering van de voorzieningenrechter ligt in de regeling die werkgevers een financiële compensatie biedt voor de verschuldigde transitievergoeding na 2 jaar arbeidsongeschiktheid. Volgens de voorzieningenrechter is de bedoeling van die regeling om het voortbestaan van slapende dienstverbanden tegen te gaan. Op grond daarvan wordt geoordeeld dat het in stand laten van een slapend dienstverband strijd met goed werkgeverschap kan opleveren. Of er sprake is van strijd met goed werkgeverschap is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarvan is dus niet per definitie sprake.
In de onderhavige situatie is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter sprake van strijd met goed werkgeverschap door niet op te zeggen. Ter onderbouwing van dat oordeel is onder andere opgemerkt dat er geen enkele kans bestond dat de werkneemster uit hoofde van de arbeidsovereenkomst nog werkzaamheden voor werkgever zou kunnen verrichten en dat de arbeidsovereenkomst feitelijk een lege huls was geworden, omdat de arbeidsovereenkomst was verknocht aan de benoeming van statutair directeur en werkneemster geen statutair directeur meer was.
De argumenten van werkgever voor het in stand houden van de arbeidsovereenkomst zijn door de voorzieningenrechter terzijde geschoven. De werkgever had onder andere tevergeefs aangevoerd dat zij een financieel belang had bij het voortduren van de arbeidsovereenkomst, omdat de compensatie voor de transitievergoeding uiteindelijk door haar en andere werkgevers wordt betaald, aangezien die wordt gefinancierd uit het Algemeen werkloosheidsfonds. De voorzieningenrechter was van oordeel dat de werkgever geen gerechtvaardigde belangen had om de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De werkgever wordt veroordeeld om de arbeidsovereenkomst binnen 3 dagen op te zeggen op straffe van een dwangsom van maar liefst € 50.000,-- ineens en € 4.000,-- voor iedere dag dat de werkgever nalaat de arbeidsovereenkomst op te zeggen. Daarnaast dient de transitievergoeding van € 150.000,-- bruto aan de werknemer te worden betaald.
Nieuwe lijn rechtspraak?
Een opvallende uitspraak. De verwachting is echter niet dat deze uitspraak ertoe zal leiden dat het in stand houden van een slapend dienstverband altijd in strijd met goed werkgeverschap is. De voorzieningenrechter verwijst immers uitdrukkelijk naar de concrete omstandigheden van dit geval. Als gevolg van deze uitspraak dienen werkgevers echter wel rekening te houden met het risico dat een rechter oordeelt dat er sprake is van strijd met goed werkgeverschap. Verder is ook van belang dat de compensatie voor de transitievergoeding na 2 jaar arbeidsongeschiktheid gemaximeerd is tot de transitievergoeding die verschuldigd is per 104 weken arbeidsongeschiktheid. Indien een slapend dienstverband in stand wordt gehouden, wordt de transitievergoeding steeds hoger zonder dat de werkgever voor dat meerdere wordt gecompenseerd.
Meer weten?
Wilt u meer weten over de risico’s van een slapend dienstverband, de beëindiging daarvan of de compensatieregeling? Neem dan gerust eens contact op met één van onze arbeidsrechtadvocaten. Wij staan u graag met raad en daad terzijde.
BAXAT8 op vrijdag 28 juni
Of meld u alvast aan voor de kosteloze ontbijtsessie BAXAT8 op vrijdag 28 juni aanstaande waarin het onderwerp "Na 2 jaar ziekte, hoe nu verder werkgever?" wordt behandeld voor Mike Timmer en Melissa Meffert.
Lees ook eens: Compensatieregeling transitievergoeding, Aanzegplicht: schriftelijke aanzegging vereist?!
Tags: Blog, Arbeidsrecht, transitievergoeding, arbeidsongeschikt, slapenddienstverband, compensatieregeling
Lees verder
01.04.2019 | Annemieke Wiltink - 0 reactie(s)
Op 19 februari 2019 heeft het Gerechtshof te Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2019:482) zich uitgelaten over een gebruikelijke polisvoorwaarde in arbeidsongeschiktheidsverzekeringen: het begrip “medisch objectiveerbare ziekte”.
Geen objectiveerbare beperkingen
In deze zaak had de verzekeraar -Achmea- een tijd lang uitgekeerd aan de verzekerde, een dierenarts die klachten had aan schouders, rug en heupen, waardoor hij op enig moment nauwelijks meer kon lopen. In opdracht van de verzekeraar is verzekerde na verloop van tijd herbeoordeeld. In de medisch rapportage in opdracht van de verzekeraar kwam vast te staan dat er geen objectiveerbare beperkingen waren vast te stellen.
Gedurende de procedures bij rechtbank en Gerechtshof hebben diverse artsen zich op verzoek van beide partijen uitgelaten over de klachten van de verzekerde. Het gerechtshof heeft al die rapporten bezien en geconcludeerd dat er geen sprake is van medisch objectiveerbare stoornissen in relatie tot ziekte, ondanks de fysieke klachten die het verzekerde onmogelijk maakten te werken. Achmea heeft zich in de procedure bij het Hof beroepen op een eerder arrest van de Hoge Raad (van 16 april 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2887) waarin is geoordeeld dat het betoog van de betreffende verzekerde dat hij bedoeld heeft zich te willen verzekeren “tegen de toestand van het niet kunnen meedraaien in het arbeidsproces en dat hij het begrip ‘ziekte’ in die zin heeft verstaan en heeft mogen verstaan”, doet naar het Hof niet af aan de duidelijkheid van het begrip en de voorwaarde ‘medisch objectiveerbare beperking of stoornis’. Die voorwaarde behoeft dan ook geen uitleg en leent zich niet voor een nadere uitleg, aldus het Hof.
Herkenbaar en benoembaar ziektebeeld
In de meeste arbeidsongeschiktheidsverzekeringen is voor het aannemen van arbeidsongeschiktheid in de zin van de polis noodzakelijk dat sprake is van medisch objectiveerbare stoornissen die in relatie staan tot ziekte. Voor de relatie met ziekte is voldoende maar ook noodzakelijk dat sprake is van een herkenbaar en benoembaar ziektebeeld. Niet voldoende is dus dat de verzekerde klachten ervaart en dat dit door de beoordeeld artsen als reëel wordt ervaren, zonder dat zij de klachten op een vakgebied kunnen verklaren.
Een hard gelag dus voor arbeidsongeschikten, die geen arts weten te treffen die een etiket op hun ziektebeeld weet te plakken…
BAXAT8 ontbijtsessie 25 april aanstaande
Wilt u meer informatie over dit onderwerp, kom dan tijdens de BAXAT8 ontbijtsessie op 25 april aanstaande waarin verzekeringsrechtspecialist Annemieke Wiltink en jurist Jodie ten Bokkel verder ingaan op het onderwerp 'de arbeidsongeschiktheidsverzekering'. Klik hier voor het programma en om u aan te melden.
Lees ook eens: Tussen wal en schip in het verzekeringsrecht, De zorgplicht blijft een zorg
Tags: baxat8, arbeidsongeschiktheid, verzekeringsrecht, aov, verzekeringen, arbeidsongeschiktheidsverzekering
Lees verder
26.03.2019 | Michelle van Bindsbergen - 0 reactie(s)
In aansprakelijkheidskwesties is het aanvangsmoment van aansprakelijkheid een cruciaal punt bij de vaststelling van het causaal verband en de schade. Hoe zit dit in het geval een overheid een onrechtmatig besluit neemt? Welk tijdstip is dan van belang voor vaststelling van de schade en het causaal verband? Op 15 maart 2019 heeft de Hoge Raad een arrest gewezen waarin onder andere wordt ingegaan op de vraag wat het ingangstijdstip van aansprakelijkheid is.
In deze kwestie had de gemeente onterecht een aanvraag van een bouwvergunning geweigerd. Dit weigeringsbesluit was om twee redenen onrechtmatig. Ten eerste was de aanvraag niet in strijd met het bestemmingsplan. Ten tweede had de gemeente buiten de beslistermijn beslist, waardoor de vergunning vanaf dat moment van rechtswege was verleend. Het besluit werd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vernietigd.
Moment van aansprakelijkheid
In het geval een besluit door de bestuursrechter is vernietigd geldt dat het besluit onrechtmatig is vanaf het tijdstip dat het genomen is. Dit geldt ook in de situatie, zoals in deze kwestie aan de orde was, er op een eerder moment een vergunning van rechtswege is verleend.
Het aanvangsmoment van aansprakelijkheid kan voor het onrechtmatige besluit liggen als er sprake is van onrechtmatigheid wegens het niet tijdig beslissen, of vanwege het niet in kennis stellen van de verlening van rechtswege. Deze gronden waren in cassatie echter niet (meer) aan de orde.
Belang
Uit bovengenoemd arrest van de Hoge Raad blijkt hoe belangrijk het is om vast te stellen vanaf welk moment een bestuursorgaan aansprakelijk is. Dit kan van doorslaggevende betekenis zijn bij de vraag of en zo ja hoeveel schade er moet worden vergoed. In lijn met eerdere rechtspraak wordt met betrekking tot onrechtmatige besluitvorming beslist, dat de ingangstijd in het geval van een onrechtmatig besluit het tijdstip is waarop het besluit genomen is. Het is van belang om hierover in een vroegtijdig stadium duidelijkheid te verkrijgen, zodat er een goede inschatting van het aansprakelijkheidsrisico kan worden gemaakt.
Meer weten?
Heeft u een vraag inzake overheidsaansprakelijkheid of wilt u meer informatie? Neem dan gerust contact met ons op.
Zie voor de volledige uitspraak: https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:2019:353
Tags: aansprakelijkheid, overheidsaansprakelijkheid, michellevanbindsbergen, bouwvergunning
Lees verder
20.03.2019 | Michiel Deppenbroek - 0 reactie(s)
Het is inmiddels algemeen bekend dat van verhuurders van bedrijfsonroerend goed verwacht wordt dat zij voldoende maatregelen nemen ter voorkoming van misbruik van het gehuurde voor bijvoorbeeld hennepteelt. Uit een recente uitspraak van de Raad van State van 13 maart 2019 blijkt dat de burgemeester op grond van art. 13b Opiumwet na het aantreffen van een hennepplantage in een verhuurd gebouw het verhuurde gebouw heeft gesloten voor de duur van zes maanden.
Opvallend in deze zaak was de verhuurder zowel in de huurovereenkomst expliciete verbodsbepalingen had opgenomen die mede strekken tot het voorkomen van misbruik (verbod op onderhuur, verbod hennepplantage), de identiteit van de huurder had gecontroleerd (onder meer door een NVM-bedrijfstoets) en elke drie maanden het verhuurde had gecontroleerd. Ondanks dat werd er een hennepplantage bij een inval geconstateerd en daarom ging de burgemeester conform de beleidsregels tot sluiting over.
Raad van State besluit tot onjuiste sluiting
Hoewel de beslissing van de burgemeester bij de rechtbank stand hield, heeft de Raad van State de sluiting onjuist bevonden. Ook ingeval van beleid moet de burgemeester een individueel geval toetsen op bijzondere omstandigheden. Nu de verhuurder volledig had voldaan aan de aanwijzingen uit een gemeentelijke folder ter voorkoming van een hennepkwekerij, was er volgens de Afdeling sprake van bijzondere omstandigheden die met zich brachten dat de burgemeester niet tot sluiting heeft kunnen besluiten.
Let dus goed op bij het sluiten van een huurovereenkomst dat aantoonbaar a) een gedegen onderzoek is gedaan naar de potentiële huurder, b) de huurovereenkomst voorziet in de relevante, verbods- en controlebepalingen, en c) tenminste elke drie maanden door de verhuurder het verhuurde volledig wordt gecontroleerd. Dan zal in beginsel een sluiting van het pand niet mogelijk zijn.
Meer weten?
Heeft u vragen inzake een huurrechtkwestie? Neem dan gerust contact met ons op.
Lees ook eens: WOZ-waarde van invloed op de huurprijs
Tags: huurrecht, hennepteelt, huurovereenkomst, verhuuder
Lees verder
20.03.2019 | Mike Timmer - 0 reactie(s)
De Regeling compensatie transitievergoeding heeft inmiddels het licht gezien. Werkgevers kunnen nu beoordelen of zij er verstandig aan doen het slapende dienstverband al dan niet te beëindigen. Daarvoor geldt overigens geen algemeen advies. Het is sterk afhankelijk van de situatie van het geval. Als de werkgever eigen risico drager is en de werknemer een WGA-uitkering heeft, is het in verband met de re-integratie verplichtingen van werkgever verstandig om de arbeidsovereenkomst in stand te laten. Dat geldt ook als de werknemer bijna de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt. Immers, hoeft bij een beëindiging vanwege het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd geen transitievergoeding te worden betaald.
In het geval de werknemer echter een IVA-uitkering heeft en de werkgever geen rechtens te respecteren belang heeft om de arbeidsovereenkomst niet te beëindigen, is het maar sterk de vraag of de werkgever de arbeidsovereenkomst in de toekomst slapend kan houden. Recent (27 december 2018) is er een uitspraak geweest van het Scheidsgerecht Gezondheidszorg, waarin een transitievergoeding is toegekend aan een werknemer (met een IVA-uitkering) met een beperkte levensverwachting. Die uitspraak staat op dit moment nog in schril contrast met eerdere uitspraken over het antwoord op de vraag of een werkgever kan worden gedwongen om de arbeidsovereenkomst te doen eindigen onder betaling van een transitievergoeding aan een werknemer. De huidige rode lijn in de rechtspraak is immers dat een werkgever de beleidsvrijheid heeft om zelf te bepalen om de arbeidsovereenkomst met een werknemer die 104 weken arbeidsongeschikt is, wel of niet te beëindigen.
Voor nu is het voor werkgever belangrijk om te weten dat de Regeling niet de volledige transitievergoeding compenseert. De Regeling kent een aantal beperkingen in de compensatie. Zo wordt er door het UWV:
niet meer gecompenseerd dan het bedrag van de transitievergoeding zoals die geldt (en door werkgever verschuldigd is) op het moment dat de loondoorbetalingsverplichting na 104 weken arbeidsongeschiktheid ziekte afloopt. Er wordt dus niet meer gecompenseerd dan het bedrag waarop de zieke werknemer recht heeft op het moment dat hij 2 jaar ziek is. De periode dat het dienstverband slapend is gehouden, valt daar dus (logischerwijze) niet onder;
de compensatie is nooit hoger dan het bedrag aan loon dat werkgever tijdens de twee jaar ziekte aan de werknemer heeft moeten (let op de arbeidsovereenkomst en/of de cao betreffende de loondoorbetalingsverplichting) doorbetalen;
als derde beperking geldt dat wanneer aan de werkgever een loonsanctie is opgelegd door het UWV in verband met het onvoldoende nakomen van de re-integratieverplichtingen, de periode van de loonsanctie (ook logisch) niet meetelt bij de berekening van de hoogte van de compensatie.
Als u als werkgever thans besluit om de werknemer een aanbod te doen, houdt dan rekening met hiervoor vermelde beperkingen in het kader van de compensatie. In het geval de arbeidsovereenkomst (na 2 jaar arbeidsongeschiktheid) eindigt met een vaststellingsovereenkomst, bent u als werkgever niet gehouden aan het betalen van de volledige transitievergoeding. U kunt er ook voor kiezen om alleen dat deel dat wordt gecompenseerd vanuit de compensatieregeling aan te bieden.
Meer weten?
Uiteraard kunt u voor meer informatie contact met ons opnemen.
Lees ook eens: compensatie transitievergoeding defininief
Tags: Arbeidsrecht, MikeTimmer, transitievergoeding, arbeidsongeschiktheid, loondoorbetalingsverplichting, slapenddienstverband
Lees verder
04.03.2019 | Michiel Deppenbroek - 0 reactie(s)
Op 22 februari 2019 heeft de Hoge Raad een – voor de beroepsaansprakelijkheid van een makelaar – interessant arrest gewezen. De casus betrof een geval waarbij de NVM-makelaar een oppervlakte van een te verkopen woning onjuist had vermeld. Het is inmiddels bekend dat van een NVM-makelaar verwacht wordt dat hij de voor hen geldende meetinstructie (NEN 2580) behoort toe te passen bij het inmeten. Dat ging in dit geval mis.
Aansprakelijkheid van de makelaar jegens de kopers, die een woning kochten die 124 m2 woonoppervlakte had, waar de brochure 150 m2 vermeldde, werd aangenomen. Interessant is echter hetgeen de Hoge Raad nadien vaststelde met betrekking tot de omvang van de schade.
Berekening van de schade
Bij de berekening van de schade moet een vergelijking worden gemaakt tussen de werkelijke situatie (inclusief de fout van de makelaar) en de situatie die zou zijn ontstaan indien de fout niet was gemaakt. Het gerechtshof oordeelde dat de kopers voor de koopsom een woning met een 150 m2 woonoppervlakte mochten verwachten en dat de schade moest worden begroot door het verschil in waarde van een woning van 150 m2 en 124 m2 woonoppervlakte vast te stellen.
Dat is volgens de Hoge Raad onjuist. Immers, de fout weggedacht (en dus ingemeten conform NEN 2580), zou de gekochte woning nog steeds een woonoppervlakte van 124 m2 hebben. De gekochte woning is door de fout niet in waarde verminderd.
Na verwijzing zal een ander gerechtshof de omvang van de schade moeten begroten. Naar mijn verwachting zal dat hof toch een deskundige benoemen die een waardetaxatie van de woning op basis van de werkelijke gegevens zal uitvoeren, waarbij een verschil tussen die waarde (als die lager is dan de koopprijs) en de koopprijs als schade kan worden begroot. Daaraan ligt dan ten grondslag de gedachte dat, de fout weggedacht, de koper bereid zou zijn geweest wel die (lagere) koopsom te betalen terwijl de verkoper geacht kan worden bereid te zijn geweest tegen die lagere, maar wel reële, prijs te verkopen.
Meer weten?
Wilt u meer informatie of heeft u vragen? Neem dan gerust contact met ons op.
Lees ook eens: WOZ-waarde van invloed op de huurprijs
Tags: Blog, huurrecht, michieldeppenbroek, makelaar, aansprakelijkheid, bouwrecht
Lees verder
25.02.2019 | Edo Moll - 0 reactie(s)
Karl Lagerfeld, mode ontwerper, is op 19 februari 2019 in Frankrijk overleden. Hij zou zijn vermogen hebben willen nalaten aan zijn kat, Choupette. Is dat mogelijk?
Welk recht is van toepassing?
Eerst moet worden vastgesteld welk recht van toepassing is. Karl was Duitser, maar is overleden in Frankrijk. Volgens de Europese erfrechtverordening is Frans recht van toepassing, omdat Lagerfeld daar woonde op het moment van zijn overlijden. De Europese erfrechtverordening geeft Karl ook de mogelijkheid om te kiezen voor Duits recht omdat hij de Duitse nationaliteit had. Deze rechtskeuze is alleen effectief wanneer men zijn keuze bij de notaris in een testament laat vastleggen.
Nederlands recht
Naar Nederlands recht is het onmogelijk om vermogen na te laten aan een dier. Een dier heeft geen rechtssubjectiviteit en kan daardoor niet erven. Maar het is wel mogelijk om in een testament ervoor te zorgen dat een dier na overlijden goed wordt verzorgd. Men kan aan één of meer erfgenamen een last opleggen (art. 4:130 BW). Een last kan een verplichting inhouden voor een dier te zorgen. Karl zou aan één bepaalde persoon zijn gehele vermogen kunnen nalaten onder de verplichting om voor de kat te zorgen.
Hoe weet je dan zeker dat na overlijden die aangewezen persoon werkelijk goed voor het dier zorgt? Dat werkt als volgt. Wanneer alles wordt nagelaten aan één persoon, dan zijn er doorgaans andere personen die zijn onterfd. Die onterfde personen zullen ‘de gelukkige’ die alles krijgt kritisch volgen. Als zij merken dat hij de kat verwaarloost, dan kunnen zij bij de rechter eisen dat de bevoordeling van ‘de kattenverzorger’ door de rechter ontbonden wordt verklaard (art. 4:131 BW). In de hoop dat zij daarna alsnog (een deel van) de erfenis zullen krijgen.
Meer weten?
Heeft u een vraagstuk of een conflict over een erfenis of andere vragen op het gebied van erfrecht? Neem dan gerust contact met ons op.
Lees ook eens: Wie is de erfgenaam, Wet bescherming erfgenamen tegen schulden
Tags: Blog, erfrecht, karllagerfeld, familierecht, erfenis, testament
Lees verder
20.02.2019 | Michiel Deppenbroek - 0 reactie(s)
Vandaag is de Dag van de Sociale Rechtvaardigheid. Een dag waarop wij meer bewustzijn willen bereiken voor degenen onder ons die het in sociaal economisch opzicht minder goed hebben.
Een sociale samenleving houdt ook in een samenleving waarin eenieder voor zijn rechten mag, maar ook kán opkomen bij de overheidsrechter.
Helaas heeft onze overheid daar een ander beeld bij. De overheid wil bezuinigen op de gefinancierde rechtsbijstand. Bijstand door advocaten voor diegenen die niet zelf een advocaat kunnen betalen. Natuurlijk moet het belastinggeld dat eenieder aan de overheid afdraagt verantwoord worden besteed. Maar investeren in een samenleving waarbij datgene dat door ons recht wordt beschermd, ook diegenen beschermt die niet in staat zijn om een advocaat te betalen, lijkt me essentieel voor een sociale samenleving. Ik heb rechten, u heeft rechten, maar ook diegene met een smalle beurs hebben dezelfde rechten. En wij moeten allen in gelijke mate in staat zijn schendingen van die rechten aan de rechter voor te leggen.
Daarom heb ik meegedaan aan de protestactie op 16 januari 2019 tegen de aangekondigde politieke maatregelen.
Ik hoop dat u het protest uit de advocatuur steunt. En zich, zeker op een dag als vandaag, realiseert dat het afbreuk doen aan zoiets essentieels als de effectieve toegang tot de rechter, uiteindelijk enkel leidt tot een situatie waarin het recht effectief alleen voor de rijken geldt.
Tags: Blog, protestactie, michieldeppenbroek, dagvandesocialerechtvaardigheid, rechtvaardigheid
Lees verder
12.02.2019 | Melissa Meffert - 0 reactie(s)
De Tweede Kamer heeft afgelopen week ingestemd met het wetsvoorstel Wet arbeidsmarkt in balans (WAB). De WAB zal leiden tot de nodige wijzigingen van het arbeidsrecht, waaronder:
een verlenging van de ketenbepaling van 2 jaar naar 3 jaar;
een nieuwe wijze van berekening van de transitievergoeding;
een nieuwe ontslaggrond: de i-grond, die een combinatie van verschillende ontslaggronden mogelijk maakt;
nieuwe verplichtingen voor werkgevers van oproepkrachten met een nulurencontract of min-maxcontract.
Wetsvoorstel is aangepast
Het wetsvoorstel is echter niet ongewijzigd door de Tweede Kamer aangenomen en is op enkele punten aangepast. Zo zijn de beoogde wijzigingen van de regeling omtrent de proeftijd afgewezen. De WAB bood de mogelijkheid om in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd een proeftijd van maximaal 5 maanden (in plaats van 2 maanden) op te nemen en in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van 2 jaar of langer een proeftijd van maximaal 3 maanden (in plaats van 2 maanden). Deze beoogde wijziging is fors bekritiseerd en nu ook uit de WAB geschrapt. Ook de strengere regels van de WAB met betrekking tot oproepovereenkomsten hebben de eindstreep niet ongewijzigd gehaald. Er is een versoepeling van die regels aangenomen voor seizoensarbeid.
Wat is het vervolg?
Het gewijzigde wetsvoorstel zal nu ter goedkeuring aan de Eerste Kamer worden voorgelegd. Als de Eerste Kamer ook met het wetsvoorstel instemt, zal de WAB per 1 januari 2020 in werking treden.
Meer weten?
Wilt u meer weten over de Wet arbeidsmarkt in balans en de meest recente ontwikkelingen op dit vlak, kom dan naar de kennissessie die arbeidsrechtadvocaten Mike Timmer en Maarten Korthuis van BAX advocaten op 28 februari 2019 in De Steck geven. Neem voor meer informatie over en/of aanmelding voor deze gratis kennissessie contact op met Claudi de Vries via c.devries@baxadvocaten.nl of 0314-375 500.
Lees ook eens: aanzegplicht; schriftelijke aanzegging vereist?!, WWZ Versoepeld?
Tags: Nieuws, Blog, Arbeidsrecht, WetarbeidsmarktinBalans, WAB, melissameffert, wetsvoorstel
Lees verder
30.01.2019 | Manon Engbers - 0 reactie(s)
Sinds 1 oktober 2015 is de WOZ-waarde van invloed op de hoogte van de huurprijs van een zelfstandige woonruimte. Hoe hoger de WOZ-waarde, hoe hoger de maximale huurprijs voor de desbetreffende woonruimte. Deze wijziging is ingegeven door de schaarste op de woningmarkt en ter voorkoming van te torenhoge huurprijzen.
Toetsing huurprijs door Huurcommissie
In beginsel zijn partijen vrij om een huurprijs af te spreken (ook als deze afwijkt van de maximale huurprijs). Echter, een huurder heeft binnen een periode van zes maanden na aanvang van de huurovereenkomst de mogelijkheid om de huurprijs ter toetsing voor te leggen aan de Huurcommissie. De Huurcommissie is enkel bevoegd om huurprijzen van woningen met een huurprijs onder de liberalisatiegrens (in 2019: € 720,42) te toetsen. Indien de huurprijs van een niet-geliberaliseerde woonruimte boven de maximale huurprijs ligt, stelt de Huurcommissie de huurprijs met terugwerkende kracht vast op de maximale huurprijs.
Invloed WOZ-waarde
Zoals gezegd wordt de maximale huurprijs mede bepaald door de hoogte van de WOZ-waarde van de desbetreffende woonruimte. Hoe hoger de WOZ-waarde, hoe hoger de maximale huurprijs. De minimale WOZ-waarde bedraagt vanaf 1 juli 2018 € 44.284,00. Dit minimum geldt voor woonruimte waarvan de WOZ-waarde in werkelijkheid lager is of voor woonruimte waarvoor geen WOZ-beschikking is afgegeven.
De kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland heeft zich op 21 november 2018 -na uitspraak van de Huurcommissie- uitgelaten over de redelijkheid van de overeengekomen huurprijs. In de onderhavige kwestie is de Huurcommissie uitgegaan van de minimum WOZ-waarde van € 44.284,00 wegens het ontbreken van een WOZ-beschikking. In werkelijkheid zou de WOZ-waarde volgens de verhuurder hoger liggen dan dit minimum, waardoor de maximale huurprijs eveneens hoger zou zijn. Voor de desbetreffende woonruimte was echter geen (afzonderlijke) WOZ-beschikking afgegeven en de verhuurder heeft geen gegronde redenen aangevoerd voor de afwezigheid hiervan. Gelet hierop oordeelde de kantonrechter dat de Huurcommissie terecht bij haar beoordeling is uitgegaan van de minimum WOZ-waarde. Het niet voorhanden zijn van een (afzonderlijke ) WOZ-beschikking komt derhalve voor rekening en risico van de verhuurder, waardoor de verhuurder (onnodig) huurinkomsten misliep.
Les voor verhuurder
Uit de uitspraak van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland kan worden afgeleid dat het voor verhuurders belangrijk is om te beschikken over een (correcte) WOZ-beschikking. Het is dus aan te raden dat verhuurders bij de ontvangst van de WOZ-beschikking deze controleren op juistheid en waar nodig tijdig aan de spreekwoordelijke bel trekken bij de gemeente.
Meer weten?
Wilt u meer weten? Of heeft u een vraag over huurrecht of vastgoedrecht in zijn algemeenheid? Neemt u dan gerust contact op met Manon Engbers of één van onze andere huurrecht specialisten. Wij staan graag voor u klaar!
Lees ook eens 'wet doorstroming huurmarkt, 'Zorgvastgoed', 'Renovatieplan: verhuurder versus huurder(s)', 'Nieuwe huurovereenkomst of voorzetting bestaande?'
Tags: Nieuws, Blog, huurrecht, vastgoedrecht, wozwaarde
Lees verder
30.01.2019 | Maarten Korthuis - 0 reactie(s)
Hoe zit het precies met de aanzegplicht bij het einde van een tijdelijk arbeidscontract? Worden de wettelijke regels door rechters altijd strikt toegepast? Zo niet, wat zijn dan de gevolgen?
In deze blog licht onze collega Maarten Korthuis de wettelijke regeling toe. Daarna volgen enkele gevallen, waarin de soep minder heet werd gegeten.
Wettelijke regeling
Sinds de invoering van de WWZ geldt voor arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd de aanzegplicht. Kort gezegd dient een werkgever minimaal een maand voordat de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt schriftelijk de werknemer er over te informeren:
of de arbeidsovereenkomst al dan niet wordt voortgezet en
bij voortzetting, de voorwaarden waaronder de werkgever de arbeidsovereenkomst bereid is voort te zetten.
De aanzegplicht geldt niet:
voor de arbeidsovereenkomst voor een periode korter dan zes maanden;
als bij de start van de arbeidsovereenkomst schriftelijk is overeengekomen dat deze eindigt op een tijdstip dat niet op een kalendermaand is gesteld.
Als niet tijdig is aangezegd is de werkgever aan de werknemer een (gemiddeld) maandsalaris (naar rato) verschuldigd exclusief vakantietoeslag en emolumenten. De aanspraak op deze vergoeding vervalt als niet binnen twee maanden na het einde van de arbeidsovereenkomst de vordering bij verzoekschrift is ingesteld. Bij de behandeling van de WWZ heeft de minister aangegeven dat de aanzegging al kan plaatsvinden in de arbeidsovereenkomst.
Wordt de soep altijd heet gegeten?
In de regel volgen rechters strikt de wettelijke regels. In enkele gevallen hebben kantonrechters de wettelijke regeling minder letterlijk of strikt toegepast:
De kantonrechter Amsterdam vond dat een werkgever aan zijn aanzegverplichting had voldaan, nadat de werkgever in een WhatsApp-bericht had aangegeven dat hij het dienstverband wilde beëindigen. De werknemer had op het WhatsApp-bericht gereageerd, zodat de kantonrechter er vanuit ging dat de werknemer het bericht had ontvangen.
De kantonrechter Rotterdam vond een LinkedIn-bericht van de werkgever waarin sprake was van een laatste afrekening en een verzoek de leaseauto in te leveren een rechtsgeldige aanzegging. De werknemer had niet betwist tijdig het bericht te hebben ontvangen en was al langere tijd vrijgesteld van werk.
De kantonrechter Den Haag vond het toekennen van de aanzegvergoeding in een specifiek geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. De werknemer was voor de start van de aanzegtermijn gaan solliciteren en had de werkgever kort na de start van de aanzegtermijn laten weten dat hij een andere baan kon aanvaarden. Later in de maand gaf hij aan een andere baan aanvaard te hebben. De kantonrechter vond dat de wetgever niet beoogd heeft een werknemer een aanzegvergoeding toe te kennen die al uitzicht heeft op een andere baan voor de start van de aanzegtermijn en ook bij die andere werkgever in dienst treedt.
De kantonrechter Rotterdam vond het in een specifiek geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar een aanzegvergoeding toe te kennen. Op zich had de werkgever niet binnen een maand voor het einde van de arbeidsovereenkomst schriftelijk aangezegd dat de arbeidsovereenkomst niet zou worden voortgezet. Echter de werknemer was middels e-mails medegedeeld dat de werkgever niet tevreden was over zijn functioneren. Ook hadden partijen onderhandeld als gevolg waarvan de werknemer tot de einddatum van de arbeidsovereenkomst vrijgesteld was van werk. Daarnaast had de werknemer ruim voor de einddatum van zijn collega's afscheid genomen, waarna er tussen de werkgever en werknemer geen contact meer was geweest. De werknemer had langere tijd niet meer voor de werkgever gewerkt en niets wees erop dat hij toelating tot zijn werk verlangd had.
Kortom zo nu en dan wordt de soep wat minder heet gegeten, gelet op specifieke omstandigheden van het geval. Raadzaam is echter de aanzegregels tijdig en strikt in acht te nemen.
Meer weten?
Wilt u meer weten over de aanzegplicht of heeft u andere arbeidsrechtelijke vraagstukken? Neemt u dan gerust contact op met Maarten Korthuis of één van onze andere arbeidsrecht specialisten. Wij staan graag voor u klaar!
Lees ook eens 'het arbeidsrecht in beweging: de aanzegtermijn'
Tags: Blog, Arbeidsrecht, MaartenKorthuis, aanzegtermijn, aanzegplicht
Lees verder
18.12.2018 | Edo Moll - 0 reactie(s)
Op 11 december 2018 heeft de Tweede Kamer ingestemd met de ‘Wet herziening partneralimentatie’. Als binnen een jaar ook de Eerste Kamer hiermee instemt, dan zal de wet op 1 januari 2020 in werking kunnen treden. De wet geldt alleen voor mensen die ná de inwerkingtreding van de nieuwe wet gaan scheiden.
Uitgangspunt vijf jaar alimentatie
De nieuwe alimentatieduur zal in veel gevallen vijf jaar zijn. Dat is aanmerkelijk korter dan het huidige systeem. Nu is het meestal twaalf jaar. Er zijn ook een aantal uitzonderingen op de nieuwe termijn van vijf jaar.
‘Senioren’
Als bij de scheiding de partners al ‘op leeftijd’ zijn en de alimentatiegerechtigde, dat is meestal de vrouw, minder dan tien jaar voor de aanvang van haar AOW is, dan wordt de alimentatie verlengd tot aan de ingangsdatum van de AOW. Voorbeeld: als de vrouw op het moment van scheiding 59 is dan duurt het nog acht jaar voor zij AOW krijgt. De alimentatieduur wordt dan acht jaar. Als op het moment van scheiding de minstverdienende partner 50 jaar of ouder is, dan wordt de alimentatieduur in principe tien jaar (nu twaalf jaar).
Echtscheidingen met jonge kinderen
In afwijking van de hoofdregel is in de nieuwe wet voor ouders met jonge kinderen het volgende bepaald. De alimentatie duurt totdat het jongste kind 12 jaar is geworden. De achterliggende gedachte is dat de zorg voor jonge kinderen het moeilijk maakt om (in voldoende mate) betaald werk te gaan doen. Wanneer de kinderen 12 zijn geworden zou het wél mogelijk moeten zijn om voldoende te werken en te verdienen.
Hardheidsclausule
In de nieuwe wet bestaat de mogelijkheid om een beroep op de rechter te doen, als de standaardregeling voor de alimentatiegerechtigde ‘te hard’ uitpakt. Er staat straks in de wet dat de rechter de termijn toch kan verlengen (langer dan vijf jaar) als de beëindiging na vijf jaar tot een schrijnende uitkomst leidt. De rechter zal van geval tot geval moeten beoordelen of het echt zo schrijnend is dat afgeweken moet worden van de standaardduur van vijf jaren.
Korter dan vijf jaar
Nu is het zo dat, bij een huwelijk dat niet langer dan 5 jaren heeft geduurd en kinderloos is gebleven, de alimentatie niet langer duurt dan de duur van het huwelijk. Dit artikel verdwijnt. Het uitgangspunt is straks dat de alimentatie stopt na een periode gelijk aan de helft van de duur van het huwelijk (met een maximum van vijf jaren). Gaat een echtpaar bijvoorbeeld na acht jaar scheiden, dan duurt de alimentatie vier jaar, tenzij je jonge kinderen hebt of boven de 50 bent.
Heeft u vragen over alimentatie? Aarzel niet om contact op te nemen met mr. Edo Moll of mr. Minke Hissink van BAX Advocaten Belastingkundigen.
Lees verder
05.12.2018 | Maarten Korthuis - 0 reactie(s)
Bedrijfsgeheimen genieten meer bescherming dan voorheen, als aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Dat is een gevolg van de Wet Bescherming Bedrijfsgeheimen (WBB). De wet vloeit voort uit een Europese Richtlijn en is inmiddels in werking getreden. In deze blog wordt op hoofdlijnen op de wet ingegaan.
Wat zijn bedrijfsgeheimen volgens de WBB
Een bedrijfsgeheim wordt volgens de WBB beschermd als het om informatie gaat waarover een (rechts-)persoon rechtmatig beschikt. Verder dient het te gaan om informatie:
die geheim is (niet algemeen bekend is of niet gemakkelijk toegankelijk is voor belanghebbenden in de relevante doelgroep);
die handelswaarde heeft door geheim te zijn;
die door degene die over de informatie rechtmatig beschikt, geheim wordt gehouden door redelijke maatregelen te nemen. Een voorbeeld is het sluiten van geheimhoudingsovereenkomsten met werknemers of marktpartijen met wie wordt samengewerkt.
Kortom: niet alle vertrouwelijke informatie van een onderneming is een bedrijfsgeheim in de zin van de WBB.
Waartegen beschermt de WBB?
Volgens de WBB wordt onder meer bescherming geboden tegen:
het zonder toestemming van de houder onrechtmatig verkrijgen van bedrijfsgeheimen;
het zonder toestemming van de houder gebruiken of openbaar maken van bedrijfsgeheimen;
het onder meer produceren, aanbieden, in de handel brengen in- en uitvoeren of opslaan van goederen, wanneer de inbreukmaker wist of had behoren te weten dat een bedrijfsgeheim ten behoeve daarvan onrechtmatig werd gebruikt.
De WBB zondert bepaalde soorten verkrijging uit van onrechtmatige verkrijging. Daarbij kan gedacht worden aan:
verkrijging door een onafhankelijke ontdekking of ontwerp;
demontage, onderzoek of observatie van een product dat rechtmatig verkregen is of ter beschikking is gesteld aan het publiek, door iemand die niet aan geheimhouding gebonden is.
Ook worden sommige soorten gebruik of openbaarmaking uitgezonderd. Daarbij kan gedacht worden aan:
het uitoefenen van het recht op vrije meningsuiting;
openbaarmaking in verband met het onthullen van illegale activiteiten gelet op het algemeen belang.
Kortom: niet tegen elke vorm van verkrijging, het gebruik maken van en openbaarmaking van bedrijfsgeheimen kan worden opgetreden.
Handhaving bedrijfsgeheimen door WBB
De rechthebbende op een bedrijfsgeheim kan, als aan alle voorwaarden is voldaan, bij de rechter onder meer vorderen:
een verbod op het onrechtmatig gebruik of openbaarmaking van een bedrijfsgeheim;
een verbod op inbreuk makende goederen te produceren, aan te bieden of in de handel te brengen;
het terugroepen uit de handel van inbreuk makende goederen;
vernietiging van gegevensdragers waarop de onrechtmatig verkregen bedrijfsgeheimen zijn opgeslagen.
Van een inbreukmaker die wist of had moeten weten dat hij onrechtmatig een bedrijfsgeheim verkreeg, gebruikte of openbaar maakte, kan ook schadevergoeding worden gevorderd.
Procedurele aspecten
Parallel aan de WBB zijn in het Wetboek van Burgerlijke Rechtvordering bepalingen opgenomen over onder meer geheimhouding van bedrijfsgeheimen door partijen die betrokken zij bij een juridische procedure. De toekomst zal leren of deze bepalingen ervoor zorgen dat houders van bedrijfsgeheimen bereid zijn in een procedure hun bedrijfsgeheimen kenbaar te maken. Het moeten kunnen bewijzen dat er sprake is van een bedrijfsgeheim in de zin van de WBB is een precaire kwestie. Mogelijk dat daardoor niet snel een procedure op grond van de WBB gestart zal worden.
Tot slot
De WBB bevat op het eerste gezicht interessante instrumenten om onrechtmatige inbreuk op bedrijfsgeheimen aan te pakken. De vraag is of door het moeten aantonen van een beschermd bedrijfsgeheim bij de rechter, en de risico's van het uitlekken daardoor van bedrijfsgeheimen, veel gebruik zal worden gemaakt van de instrumenten. Voor werkgevers is het tóch interessant bij het overeenkomen van een geheimhoudingsbeding (mede) aansluiting te zoeken bij de definitie van bedrijfsgeheim in de WBB.
Wilt u meer weten over de WBB, dan kunt u contact opnemen met Maarten Korthuis.
Lees verder
20.08.2018 | Maarten Korthuis - 0 reactie(s)
Het kabinet heeft het concept Wetsvoorstel Arbeidsmarkt in Balans, kortweg “WAB” gepresenteerd. Het streven is het wetsvoorstel (mogelijk met aanpassingen) per 1 januari 2020 in werking te laten treden. De WWZ zal deels worden versoepeld. In deze blog zal op vier voor de praktijk belangrijke voorgenomen versoepelingen worden ingegaan.
Uitbreiding proeftijd
Er zullen drie soorten proeftijd gaan bestaan bij een eerste arbeidsovereenkomst. Bij een arbeidscontract voor bepaalde tijd voor langer dan 6 maanden en korter dan twee jaar, zal net als nu een proeftijd van maximaal één maand kunnen worden overeengekomen. Bij een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van twee jaar of langer zal een proeftijd van ten hoogste drie maanden overeengekomen kunnen worden. Bij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zal een proeftijd van maximaal vijf maanden overeengekomen kunnen worden.
Wanneer een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in de proeftijd wordt opgezegd kan een werkgever geen rechten ontlenen aan een concurrentiebeding, tenzij er sprake is van zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen en de werkgever dit schriftelijk of elektronisch en gemotiveerd aan de werknemer mededeelt.
Bij een opvolgende arbeidsovereenkomst tussen werkgever en een werknemer waarbij de arbeidsovereenkomst duidelijk andere vaardigheden of verantwoordelijkheden van de werknemer eist, kan de proeftijd maximaal twee maanden bedragen. Wat duidelijk andere vaardigheden of verantwoordelijkheden zijn, zal de toekomst uitwijzen.
Als de ene werkgever ten aanzien van de te verrichten arbeid redelijkerwijs gezien moet worden een opvolger te zijn van de vorige, dan kan geen rechtsgeldige proeftijd worden overeengekomen. Dat speelt bijvoorbeeld wanneer na een uitzendovereenkomst de uitzendkracht in dienst treedt van een werkgever.
Voor arbeidsovereenkomsten gesloten vóór de datum van inwerkingtreding van de WAB blijft de huidige regeling over proeftijden gelden.
Aanpassing ketenregeling
Net als voor de WWZ wordt het weer mogelijk binnen drie jaar (i.p.v. twee jaar zoals nu) drie opvolgende arbeidscontracten voor bepaalde tijd aan te gaan die van rechtswege eindigen. Wanneer een ‘arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd’ is opgezegd in de proeftijd en wordt opgevolgd door een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, eindigt die arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege. Daarbij geldt de voorwaarde dat de totale duur van drie jaar niet wordt overschreden en er niet sprake is van meer dan drie schakels.
De ketenregeling zal niet gelden in geval van arbeidsovereenkomsten voor invalkrachten in het primaire onderwijs, die gesloten zijn in verband met ziekte of vervanging van een werknemer die een onderwijsgevende functie, dan wel sommige onderwijsondersteunende functies vervult.
Beoogd is dat de nieuwe ketenregeling geldt voor alle arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd die op of na de datum van inwerkingtreding eindigen.
Combinatie ontslaggrond
Een combinatie ontslaggrond wordt ingevoerd om een arbeidsovereenkomst toch te kunnen laten ontbinden als er geen sprake is van een volledige ontslaggrond. De combinatiegrond geldt niet voor combinaties met ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden en evenmin bij ontslag na twee jaar ziekte. Er dient sprake te zijn van een combinatie van omstandigheden uit ten minste twee ontslaggronden. Daarnaast dient van de werkgever in redelijkheid niet gevergd te kunnen worden dat hij de arbeidsovereenkomst laat voortduren. De herplaatsingsverplichting blijft in principe gelden, tenzij herplaatsing niet in de rede ligt.
Wanneer sprake is van ontbinding op basis van de combinatiegrond, kan de kantonrechter naast de transitievergoeding een vergoeding toekennen van maximaal de helft van de transitievergoeding.
Transitievergoeding
Anders dan nu zal, ongeacht de duur van de arbeidsovereenkomst, in principe bij beëindiging van alle arbeidsovereenkomsten de wettelijke transitievergoeding verschuldigd zijn. Deze bedraagt een derde maandsalaris per dienstjaar en wordt naar evenredigheid over de duur van het dienstverband opgebouwd. Ook voor dienstjaren nadat de arbeidsovereenkomst 10 jaar geduurd heeft geldt genoemde opbouw. Nu is dat nog een half maandsalaris per dienstjaar. De tegemoetkoming voor werknemers die 50 jaar of ouder zijn en tien jaar in dienst zijn geweest, komt te vervallen.
Er wordt een compensatieregeling ingevoerd voor werkgevers (eenmanszaken) die tot bedrijfssluiting overgaan wegens pensionering of arbeidsongeschiktheid. De transitievergoeding kan onder nog uit te werken voorwaarden teruggevorderd worden bij het UWV. Ook wordt een compensatieregeling ingevoerd voor de verschuldigde transitievergoeding bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst na twee jaar ziekte.
Tot slot
Het wordt interessant of het concept wetsvoorstel ongewijzigd ingevoerd zal worden. Duidelijk is in ieder geval dat geluisterd is naar de noodkreet van werkend Nederland de WWZ aan te passen. Voor meer informatie kunt u contact opnemen met één van de arbeidsrecht advocaten van BAX.
Lees verder
04.07.2018 | Michiel Deppenbroek - 0 reactie(s)
Wij in de praktijk regelmatig zien dat er wijzigingen plaatsvinden in de partijen die betrokken zijn bij een overeenkomst? Het kan zijn dat een contractspartij fuseert, splitst of zijn onderneming inbrengt in een andere onderneming. Ook kan gedacht worden aan andere vormen van contracts- of schuldoverneming.
Een dergelijke wijziging kan meer gevolgen hebben dan waar in eerste instantie aan wordt gedacht, vooral als er samenhangende rechtsverhoudingen met derden bestaan. Zo heeft een schuld- of contractsoverneming bijvoorbeeld tot gevolg dat een door de debiteur gestelde borgtocht, behoudens diens voorafgaande instemming met de handhaving van de borgtocht, niet meer ingeroepen kan worden als de nieuwe schuldenaar tekortschiet.
Contractsoverneming
Voor een contractsoverneming is vereist dat de vertrekkende partij en de daarvoor in de plaats te treden partij de contractsoverneming vastleggen in een akte. Een akte is een ondertekend geschrift, bestemd om tot bewijs te dienen. De partij die reeds contractspartij was en blijft, hoeft slechts “medewerking” te verlenen, hetgeen vormvrij is en zelfs kan blijken uit latere feiten en omstandigheden. Er zijn aanwijzingen dat het ook mogelijk is een contractsoverneming tot stand te brengen via e-mailwisseling, maar het laatste woord daarover is door de Hoge Raad nog niet gezegd.
Wilt u weten of een schuld- of contractsoverneming correct is vastgelegd of hebt u vragen over de gevolgen die een partijwisseling voor u heeft, neem dan contact op met één van de contractenrecht specialisten van BAX advocaten belastingkundigen.
Lees verder
04.07.2018 | Bjorn Harbers - 0 reactie(s)
Trots! Met dat gevoel voltooiden de deelnemers op zondag 26 november 2017 de (alweer) vijfde editie van de BAX2Give estafetteloop “Run2Care” voor het goede doel.
Run2Care
Met 40 hardlopers, 4 fietsers en een handjevol ondersteuners trok in het weekend van 25 en 26 november 2017 de BAX2Give-karavaan gedurende 30 uur door de Achterhoek, het Rijk van Nijmegen en over de Veluwe, om – de kou, regen en wind trotserend – op zondagmiddag om 15.00 uur in Doetinchem enthousiast onthaald te worden door velen die ons gevolgd hadden tijdens deze mooie tocht.
Nog meer dan in andere jaren was de saamhorigheid tussen de deelnemers en de band met de gekozen goede doelen voelbaar, zowel voorafgaand als tijdens en na de estafetteloop. Met als herhaaldelijk hoogtepunt het warme onthaal door de goede doelen op verschillende locaties langs de route.
€ 146.340,66
Nadat de eerste 3 edities in het teken stonden van 3FM Serious Request, had de organisatie voor het tweede achtereenvolgende jaar gekozen voor het ondersteunen van lokale goede doelen, te weten Stichting Sravana, Inloophuis Oude IJssel, Hospicegroep De Lelie en Hospice Zutphen. Met een totale opbrengst van € 146.340,66 mogen de BAX2Give activiteiten in de afgelopen 5 jaar een doorslaand succes worden genoemd.
Laatste editie… Of toch niet?
Voorafgaand aan de vijfde editie had de organisatie aangekondigd dat “Run2Care” de laatste editie zou zijn. De hartverwarmende reacties, de wens onder de vele deelnemers om door te gaan en met name de wetenschap dat de betrokken goede doelen de steun goed kunnen gebruiken, heeft de organisatie doen besluiten om in 2019 opnieuw een mooi evenement te organiseren. Op 22 en 23 juni 2019 zal om die reden opnieuw worden hardgelopen én gefietst voor het goede doel. Wilt u meer weten? Volg ons dan via www.facebook.nl/bax2give of stuur ons een e-mail via info@bax2give.nl.
Magazine “2Give”
Ter herinnering aan de afgelopen vijf edities van de BAX2Give estafetteloop is een speciale editie uitgebracht van het magazine “2Give”. Indien u een gratis exemplaar wilt ontvangen, laat het ons dan weten…. Zolang de voorraad strekt!
Goede doelen
Ook in de komende jaren blijft BAX2Give zich inzetten voor goede doelen. Bij voorkeur niet enkel door het geven van geld, maar door het organiseren van (sportieve) activiteiten waarbij wij ons samen met onze relaties inspannen voor de goede zaak.
Organisatie BAX2Give
Lees verder
07.05.2018 | Annemieke Wiltink - 0 reactie(s)
In een vonnis van de rechtbank Gelderland van 4 april 2018 speelde de vraag of een assurantieportefeuille voor verpanding vatbaar is in een procedure tussen ING Bank en een in het faillissement van een assurantietussenpersoon aangestelde curator. ING Bank had betoogd dat een assurantieportefeuille economische waarde heeft, omdat de tot de portefeuille behorende overeenkomsten met verzekeraars en opdrachtgevers leiden tot (toekomstige) vergoedingen. De curator was het daarmee eens, met dien verstande dat de mogelijkheid die de assurantieportefeuille biedt om winst te maken dient te worden opgevat als ‘goodwill’, en goodwill is niet te verpanden. De rechtbank concludeert dat op de assurantieportefeuille als geheel geen pandrecht kan worden gevestigd.
Wat is een assurantieportefeuille
De werkzaamheden van de tussenpersoon worden vergoed door de verzekeraars op grond van in samenwerkingsovereenkomsten overeengekomen provisievergoedingen, dan wel door de verzekeringnemers op grond van overeenkomsten van opdracht. Dat geheel aan samenwerkingsovereenkomsten en opdrachtovereenkomsten wordt ook wel ‘de assurantieportefeuille’ genoemd. Doorgaans is de assurantieportefeuille van een tussenpersoon het meest waardevolle actief.
Is de assurantieportefeuille een goed en kan een assurantieportefeuille goederenrechtelijk worden overgedragen?
Een pandrecht kan worden gevestigd op goederen die voor overdracht vatbaar zijn. Goederen zijn zaken of vermogensrechten. Het gaat in dit geval niet om zaken, want dat zijn voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten. De rechtbank definieert de assurantieportefeuille in haar vonnis van 4 april 2018 als een samenstel van overeenkomsten waaruit vorderingsrechten voortvloeien en waaraan goodwill is verbonden. Daarna hakt de rechtbank de portefeuille in stukjes om te bezien of die stukjes te verpanden zijn.
Een overeenkomst is goederenrechtelijk niet over te dragen. Daarmee is een overeenkomst geen vermogensrecht en niet te verpanden. Ook goodwill is niet aan te merken als een vermogensrecht. De uit de overeenkomsten voortvloeiende vorderingen zijn desalniettemin wel vermogensrechten en wel te verpanden, maar dat speelde in deze procedure niet. Omdat enkel de vraag voorlag of er een pandrecht was gevestigd op de (gehele) assurantieportefeuille. De rechtbank oordeelde dus van niet.
Vervolg?
Het ligt in de lijn der verwachting dat de ING Bank in hoger beroep zal gaan van het vonnis. In deze procedure heeft ING Bank namelijk al aangevoerd dat het van belang is dat aangenomen wordt dat een assurantieportefeuille te verpanden moet zijn, omdat deze uitspraak voor de praktijk inhoudt dat de mogelijkheden voor tussenpersonen om in de toekomst krediet te verkrijgen en daarmee om te ondernemen, zeer worden beperkt. Bovendien is tussen partijen niet in geschil geweest dat de mogelijkheid bestaat op (sommige) delen van een assurantieportefeuille een pandrecht te vestigen. De curator heeft zelfs uitdrukkelijk erkend dat op vorderingen die voortvloeien uit overeenkomsten van opdracht en samenwerkingsovereenkomsten pandrechten kunnen worden gevestigd.
Conclusie
De assurantietussenpersoon kan zijn assurantieportefeuille -als geheel- niet verpanden. De vraag is wat dit betekent voor de toekomstige kredietverlening aan assurantietussenpersonen. Mogelijk komt dit ondernemersbelang in hoger beroep aan de orde. Banken zullen er bij de huidige stand van zaken in elk geval zeker van willen zijn dat zij pandrechten hebben verkregen/verkrijgen op de vorderingen die voortvloeien uit de overeenkomsten die tot de assurantieportefeuille behoren.
Lees verder
12.03.2018 | Manon Engbers - 0 reactie(s)
Verduurzaming en renovatie is nog steeds een hot item. Zowel in het (sociale) woningbouwsegment als bij bedrijfsmatig onroerend goed. Maar hoe gaat dat nu precies in zijn werk indien er sprake is van een huurrelatie? Is een huurder verplicht om de door de verhuurder gewenste renovatiewerkzaamheden te gedogen?
één verhuurder, één renovatieplan
Op 25 oktober 2017 heeft de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam, afdeling kantonzaken, een tweetal vonnissen gewezen over hetzelfde renovatievoorstel van dezelfde verhuurder. In beide procedures stond de vraag centraal of de huurder moet gedogen dat de verhuurder in het gehuurde de open verbrandingstoestellen vervangt door HR-ketels. Het belang van de verhuurder is in beide zaken gelijk. De verhuurder wenst de open verbrandingstoestellen te vervangen vanuit gezondheid- en veiligheidsoverwegingen. Bijkomend aspect is dat de verhuurder ervoor wil zorgen dat in de toekomst minder energie wordt verbruikt door haar huurders.
Twee verwerende huurders
Huurder 1 betwist dat de open verbrandingstoestellen onveilig zijn en stelt zich op het standpunt dat de vervanging van de open verbrandingstoestellen door HR-ketels niet zal leiden tot een energiebesparing.
Huurder 2 gooit het over een geheel andere boeg. Hij stelt dat zijn woning binnen afzienbare tijd wordt gesloopt en dat de verhuurder op grond van deze omstandigheid geen belang heeft bij het vervangen van de open verbrandingstoestellen door HR-ketels.
Oordeel Voorzieningenrechter
De Voorzieningenrechter stelt in beide uitspraken voorop dat een huurder uit hoofde van artikel 7:220 lid 1 en 2 BW dient mee te werken aan een renovatie indien de verhuurder daartoe, gelet op de belangen van de verhuurder en de huurder, een redelijk voorstel heeft gedaan.
In de procedure tegen huurder 1 trekt de huurder aan het kortste eind. De huurder dient de renovatiewerkzaamheden te gedogen. De verhuurder heeft naar het oordeel van de Voorzieningenrechter voldoende aangetoond dat HR-ketels veiliger zijn en leiden tot een lager energieverbruik. Het belang van huurder 1 dient hiervoor te wijken.
In de procedure tegen huurder 2 heeft de verhuurder het nakijken. Gelet op de voorgenomen sloopwerkzaamheden is de Voorzieningenrechter met de huurder van oordeel dat de verhuurder geen (voldoende) belang heeft bij de voorgenomen renovatiewerkzaamheden. In deze procedure prevaleren de belangen van huurder 2.
Kanttekening
Wat opvalt is dat de verhuurder in beide procedures heeft gesteld dat de vervanging van de open verbrandingstoestellen dient te worden gekwalificeerd als renovatiewerkzaamheden, terwijl zij ook het veiligheidsaspect noemt. Gelet op dit veiligheidsaspect kan de vervanging wellicht ook worden gekwalificeerd als dringende werkzaamheden. In dat geval is een huurder verplicht de vervanging te gedogen en vindt er geen belangenafweging plaats.
Wij helpen u graag!
Uit deze uitspraken blijkt dat grote waarde wordt gehecht aan de gestelde feiten en de omstandigheden van het geval. Het is dan ook zaak dat deze in een procedure op een juiste wijze worden weergegeven, zodat uw belangen, of u nu huurder of verhuurder bent, optimaal tot uitdrukking komen in de procedure. Wilt u graag meer informatie dan kunt u contact opnemen met één van de huurrechtspecialisten van BAX advocaten belastingkundigen.
Lees verder
23.10.2017 | Annemieke Wiltink - 0 reactie(s)
Lymepatiënten voeren al jaren een gevecht met hun ziektekostenverzekeraar over de vergoeding van behandelingen in het buitenland. De meeste polisvoorwaarden bepalen dat recht op vergoeding van ziektekosten bestaat, als de zorgvorm doeltreffend en doelmatig is. Dit laatste wordt mede bepaald aan de hand van de stand van de wetenschap en de praktijk.
Nationaal of internationaal
In de Nota van Toelichting op het Besluit Zorgverzekeringen is bepaald dat de stand van de wetenschap en praktijk internationaal moet worden uitgelegd. In de praktijk bleek dat veel zorgverzekeraars zich bij het antwoord op de vraag of ziektekosten voor vergoeding in aanmerking kwamen, vooral lieten leiden door nationale adviezen en onderzoeken. Dit heeft geleid tot geschillen tussen patiënten en zorgverzekeraars over de vraag of buitenlandse behandelingen voor vergoeding in aanmerking komen.
Casus
In het arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden van 25 juli 2017, gepubliceerd op 14 september 2017, is bepaald dat een langdurige antibioticabehandeling conform de ILADS (“The International Lyme and Associated Diseases Society”) Richtlijn 2014, in overeenstemming is met de stand van de wetenschap en praktijk en daarmee voor vergoeding in aanmerking komt. Ook in een meer recente uitspraak van de rechtbank Gelderland van 6 september 2017 is een patiënte die een langdurige antibioticabehandeling onderging in Duitsland, in het gelijk gesteld en is haar ziektekostenverzekeraar VGZ veroordeeld tot betaling van de kosten van de behandeling in het buitenland.
Het oordeel
Een langdurige antibioticabehandeling conform de ILADS richtlijn 2014, voldoet daarmee doorgaans – naar de huidige stand van de rechtspraak – aan de stand van de wetenschap en praktijk en komt daarmee voor vergoeding aan aanmerking.
Lees verder
17.10.2017 | Edo Moll - 0 reactie(s)
Wanneer iemand overlijdt, ontstaat geregeld discussie over de vraag wie erfgenaam is. Soms is zelfs een testament onduidelijk en moet de rechter het testament ‘uitleggen’. Een dergelijke discussie speelde ook in de kwestie die leidde tot het arrest van het gerechtshof Den Haag van 7 februari 2017.
Casus
De casus is als volgt. Het gezin bestaat uit vader, moeder en twee kinderen. Vader overlijdt in 2005. Na het overlijden van vader verkrijgt moeder de gehele nalatenschap en verkrijgen de kinderen een vordering op moeder, die pas opeisbaar wordt direct na haar overlijden. Moeder hertrouwt in 2012, op huwelijksvoorwaarden (buiten gemeenschap van goederen). Moeder overlijdt vervolgens in 2014. Daarna ontstaat de vraag: wie zijn haar erfgenamen? De kinderen, de nieuwe echtgenoot, of allen? Daarbij speelt het door moeder opgemaakte testament in 1980 een rol.
Nieuw erfrecht
In 2003 is de wetgeving omtrent het erfrecht volledig vernieuwd. Het testament van moeder is nog opgesteld onder het oude erfrecht. In de overgangswet is bepaald dat er ‘eerbiedigende werking’ zal zijn onder het nieuwe recht. Dat betekent dat de “bedoeling” van de onder het oude recht gemaakte testamenten, zoveel mogelijk gerespecteerd dient te worden.
In het testament van moeder stond onder meer beschreven:
“Voor het geval ik na of tegelijk [..] met mijn genoemde echtgenoot kom te overlijden, beschik ik als volgt: Ik bekrachtig bij deze de vererving van mijn nalatenschap volgens de bepalingen der wet voor vererving bij versterf.”
Geschil
Tussen de tweede echtgenoot en de kinderen uit het eerste huwelijk ontstaat in 2014 - na het overlijden van moeder - een geschil. De tweede echtgenoot stelt dat hem volgens de letterlijke tekst van het testament 1/3e deel van de nalatenschap toekomt. De kinderen zijn van mening dat, wanneer het testament wordt geïnterpreteerd tegen de achtergrond van het wettelijk erfrecht uit 1980 (moeder stelde haar testament op in 1980), zij de twee enige erfgenamen zijn en niet hun stiefvader.
Huidig recht
De huidige wetgeving bepaalt wanneer de rechter een testament mag of moet ‘uitleggen’ (interpreteren) en hoe hij dat moet doen. Deze uitlegregels gelden ook voor oude erfenissen en oude testamenten (van voor 2003).
In artikel 4:46 BW lid 1 staat het volgende:
Bij de uitlegging van een uiterste wilsbeschikking dient te worden gelet op de verhoudingen die de uiterste wil (het testament) kennelijk wenst te regelen, en op de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt.
Op grond van de wet mag de rechter een testament alleen uitleggen als het onduidelijk is.
Uitspraak
Het gerechtshof Den Haag heeft in zijn uitspraak van 7 februari jl. geoordeeld dat het testament van moeder onduidelijk was. Nu moeder in 2012 opnieuw is getrouwd, is onduidelijk wie moeder bedoeld heeft met de in het testament genoemde ‘echtgenoot’. Omdat het testament onduidelijk is, moet de rechter het testament uitleggen, aldus het gerechtshof. De uitleg van de raadsheren in deze zaak was dat met het woord ‘echtgenoot’ in het testament van moeder alleen de eerste echtgenoot was bedoeld en niet de man met wie zij op latere leeftijd hertrouwde. Kortom, in deze casus zijn alleen de kinderen erfgenaam en niet hun stiefvader.
Heeft u een conflict over een erfenis of andere vragen op het gebied van erfrecht? Neem dan contact met ons op.
Lees verder
17.10.2017 | Maarten Korthuis - 0 reactie(s)
Door een geldig ontslag op staande voet (OOSV) door een werkgever eindigt een arbeidsovereenkomst direct. Ook na de invoering van de WWZ. Gevolg van dit ontslag is dat een werknemer geen aanspraak meer heeft op loon. Een rechter accepteert een OOSV daarom alléén als aan strikte voorwaarden is voldaan. In dit blog gaan we in op deze voorwaarden en enkele aandachtspunten sinds de invoering van de WWZ.
Voorwaarden acceptatie OOSV
Allereerst is vereist dat er sprake is van een dringende reden. Bekende voorbeelden daarvan zijn het plegen van diefstal, verduistering van zaken van de werkgever en mishandeling of ernstige bedreiging van collega's. Ook kunnen minder ernstige voorvallen een dringende reden vormen, als er sprake is van een combinatie met andere voorvallen. Of wanneer, ondanks waarschuwingen, een volgend voorval de druppel is die de emmer doet overlopen. Belangrijk is dat de dringende reden bewezen kan worden in een procedure bij de rechter. Anders kan het ontslag ongedaan gemaakt worden, blijft de werknemer in dienst en is ook loon verschuldigd.
De werknemer moet in de regel gehoord worden over het voorval of de voorvallen, waarvan de werkgever hem verdenkt, vóórdat het ontslag wordt gegeven (hoor en wederhoor). Het horen biedt de werknemer gelegenheid zijn verhaal te doen. Door het horen van de werknemer kan de werkgever zich een beter beeld vormen van wat zich heeft voorgedaan.
Het OOSV dient direct te worden gegeven en de reden daarvoor dient direct aan de werknemer te worden verteld. Aan de ene kant is het van belang om door te pakken. Aan de andere kant is het van belang dat de snelheid niet ten koste gaat van de zorgvuldigheid. Een voortvarend uitgevoerd onderzoek naar de feiten waarvoor het OOSV wordt gegeven, zal doorgaans een OOSV niet aantasten. De rechter toetst verder of de aan de werknemer medegedeelde reden het OOSV kan dragen. Achteraf aangevoerde (aanvullende) redenen wegen niet mee bij het oordeel over de geldigheid van het OOSV. Van belang is dus volledig te zijn als de dringende reden wordt medegedeeld. Zorgvuldig onderzoek is dus geboden.
Wat kan de werknemer doen?
Een werknemer die het niet eens is met een OOSV, dient sinds de WWZ binnen twee maanden na het ontslag bij de kantonrechter een verzoekschrift in tot vernietiging. Als het verzoekschrift niet binnen deze vervaltermijn is ingediend, staat het OOSV vast. De vervaltermijn kan niet worden gestuit. Het verzoekschrift tot vernietiging wordt doorgaans gecombineerd met een loonvordering.
Een werknemer kan er ook voor kiezen om het einde van de arbeidsovereenkomst te accepteren en van de werkgever een billijke vergoeding te verlangen. Al dan niet gecombineerd met een vergoeding vanwege het niet in acht nemen van de opzegtermijn en een transitievergoeding. Voor de eerste twee vergoedingen geldt een vervaltermijn van twee maanden na het einde van de arbeidsovereenkomst en voor de transitievergoeding een vervaltermijn van drie maanden na einde arbeidsovereenkomst.
Voorwaardelijke ontbinding
Een werkgever kan er belang bij hebben het risico te beperken dat een rechter het OOSV niet accepteert. Daartoe kan bij de kantonrechter een voorwaardelijk verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst worden ingediend. Van belang is dat het verzoekschrift past binnen het strakke keurslijf van de gronden voor ontbinding van een arbeidsovereenkomst. De Hoge Raad heeft bepaald dat de kantonrechter een voorwaardelijk ontbindingsverzoek na een OOSV slechts kan toewijzen als hij het OOSV vernietigt. Accepteert de kantonrechter het ontslag op staande voet, dan dient hij het voorwaardelijk verzoek tot ontbinding af te wijzen. De kantonrechter zal de behandeling van een voorwaardelijk ontbindingsverzoek aanhouden totdat een verzoek tot vernietiging van het OOSV is ingediend of de vervaltermijn van twee maanden is verstreken.
Haastige spoed…
Sinds de WWZ zijn de financiële risico’s aan de zijde van een werkgever toegenomen bij een OOSV. De mogelijkheid om via een voorwaardelijke ontbinding het risico te verkleinen, is ingeperkt. De termijn waarbinnen een voorwaardelijk ontbindingsverzoek in behandeling genomen wordt, is verlengd. Het is belangrijk om zorgvuldig af te wegen of het OOSV gerechtvaardigd is en om vervolgens aan de formele vereisten te voldoen.
Heeft u vragen over een (voorgenomen) ontslag op staande voet of andere arbeidsrechtelijke kwesties? De arbeidsrecht specialisten van BAX helpen u graag verder.
Lees verder
07.07.2017 | Mike Timmer - 0 reactie(s)
In de vorige Round# schreven wij over het Wetsvoorstel transitievergoeding bij ontslag wegens onder andere langdurige arbeidsongeschiktheid. Het wetsvoorstel was er op gericht de kosten die een werkgever heeft “moeten” maken in verband met het betalen van de transitievergoeding aan een langdurig (na twee jaar arbeidsongeschiktheid en binnen 26 weken geen herstel te verwachten) arbeidsongeschikte werknemer te compenseren door een vergoeding te betalen uit het Algemeen werkloosheidsfonds. Een en ander met het doel om de samenloop van de financiële verplichtingen van werkgevers te reduceren. Het was de bedoeling dat de wet op 1 januari 2019 zou worden ingevoerd en betrekking zou hebben op de transitievergoedingen die op of na 1 juli 2015 zijn betaald.
Wat wordt gewijzigd?
De Raad van State heeft inmiddels geadviseerd om het wetsvoorstel aan te passen. Met name omdat het wetsvoorstel de oorzaak van het probleem (de genoemde samenloop) niet oplost. Daarnaast is onder andere opgemerkt dat de voorgestelde regeling naar verwachting duur (structureel € 180 mln, incidenteel € 970 mln) zal zijn. Ook om deze te laten uitvoeren (kosten nog niet bekend). Kort en goed komt het er op neer dat de Raad van State vindt dat er niet moet worden gekozen voor een lapmiddel, maar voor een echte oplossing die de cumulatie wegneemt. De Minister van SZW rapporteerde op 16 maart 2017 aan het Kabinet. De argumenten die in het rapport zijn gekozen, zijn gelijk aan de argumenten die gebruikt zijn tijdens de behandeling van de Wet werk en zekerheid. Argumenten waarvan de Raad in haar advies heeft aangegeven dat die niet zonder meer overtuigen. De conclusie is dat SZW geen aanleiding ziet om de voorgestelde vergoedingsregeling te heroverwegen. Recent is het wetsvoorstel, vanwege het demissionair worden van Rutte II, controversieel verklaard. Dat betekent dat de behandeling daarvan wordt opgeschort tot er een nieuw kabinet is.
Wanneer wordt de wet wél ingevoerd?
Of, en zo ja, wanneer de wet wordt ingevoerd, is ten tijde van het schrijven van dit blog onzeker. Duidelijk is wel dat de invoering in ieder geval niet op 1 januari 2019 zal plaatsvinden. Het UWV heeft ongeveer 1,5 jaar nodig om de uitvoering van de wet mogelijk te maken. Het advies uit de vorige Round# blijft staan. Administreer goed aan welke langdurig zieke werknemer een transitievergoeding is betaald en hoeveel (met bewijsstukken) er is betaald. Zolang geen zekerheid bestaat over de vergoedingsregeling kan de werkgever er natuurlijk ook voor kiezen om de arbeidsovereenkomst in stand te laten. Het is wel zaak om daarover op de juiste manier met de werknemer te communiceren.
Mocht u als werkgever vragen hebben, neem dan contact op met één van onze arbeidsrechtspecialisten.
Lees verder
07.07.2017 | Fokke Voerman - 0 reactie(s)
Belang cliënt, zorginstelling en vastgoedinvesteerder
Van marktwerking in de zorg kijken we niet meer op. De overheid stimuleert en eist zelfs dat wonen en zorg gescheiden worden zodat mensen met een zorgbehoefte langer thuis kunnen wonen. Dit drukt niet alleen de zorgkosten, maar leidt er ook toe dat mensen naast een zorgovereenkomst ook een huurovereenkomst dienen te sluiten. De gevolgen hiervan voor een huurder/cliënt, de zorginstelling en de investeerder in zorgvastgoed, worden hierna op hoofdlijnen geschetst.
Samenhang tussen zorgverlening en wonen
Ondanks de bedoeling van de wetgever wordt de wettelijke scheiding van wonen en zorg vaak teniet gedaan door contractuele bepalingen. Een zorginstelling die zelf een pand huurt (hoofdhuurovereenkomst) en vervolgens onderverhuurt (onderhuurovereenkomst) aan haar cliënten wil voorkomen dat haar voormalige cliënt blijft wonen zonder gebruik te maken van zorgverlening na beëindiging van de zorgovereenkomst. Dit gezien vanuit het oogpunt van een goede en sluitende exploitatie.
Huurwoning onderdeel van de totale zorgbehandeling
In de rechtspraak is aanvaardbaar geacht dat een dergelijke onderhuurovereenkomst eindigt wanneer ook de zorgovereenkomst eindigt. Cruciaal daarbij is dat er een onlosmakelijk verband (koppelbeding) bestaat tussen de zorgovereenkomst en de huurovereenkomst en/of dat de woning slechts beschikbaar is als onderdeel van de totale zorgbehandeling (het zorgelement overheerst). De cliënt/huurder heeft in dat geval geen recht op huurbescherming.
Wanneer niet aan de eisen uit de jurisprudentie wordt voldaan, kan de zorginstelling geconfronteerd worden met een cliënt/huurder die een beroep kan doen op huurbescherming nadat de zorgovereenkomst geëindigd is.
Verschillende regimes hoofdhuurovereenkomst en onderhuurovereenkomst
De investeerder in zorgvastgoed die een pand verhuurt aan een zorginstelling heeft er evenzeer belang bij dat in de onderhuurovereenkomst het zorgelement overheerst. Als het zorgvastgoed in overwegende mate door de zorginstelling wordt onderverhuurd als reguliere woonruimte, bestaat het risico dat de hoofdhuurovereenkomst qua juridisch karakter wijzigt. Deze kan wijzigen van een huurovereenkomst “overige bedrijfsruimte” naar een huurovereenkomst aangaande woonruimte. Het regime van de onderhuurovereenkomst beïnvloedt dus het juridische karakter van de hoofdhuurovereenkomst.
De gevolgen hiervan zijn dat er voor de investeerder ten opzichte van de zorginstelling specifieke opzeggings-gronden, de wettelijke systematiek voor huuraanpassing en aansprakelijkheid voor bepaalde vormen van onderhoud gaan gelden.
Dwarsboming exploitatie van zorgvastgoed
Veel investeerders in zorgvastgoed hebben een grote behoefte te beschikken over een hoge mate van contractsvrijheid, zonder gebonden te zijn aan het huurregime voor woonruimte. Naast de zorginstelling heeft óók de investeerder in zorgvastgoed er groot belang bij dat tussen zorginstelling en voormalig cliënt geen huurovereenkomst woonruimte resteert na beëindiging van de zorg- of behandelingsovereenkomst. Hierdoor zou immers de hoofdhuurovereenkomst juridisch van karakter kunnen veranderen, wat de beoogde exploitatie van het zorgvastgoed ernstig kan dwarsbomen.
Wees alert en waakzaam
BAX advocaten belastingkundigen staat investeerders in zorgvastgoed, zorginstellingen én huurders bij in vele huurrechtelijke kwesties. Ook hier geldt dat voorkomen beter is dan genezen. Een goed juridisch advies kan contractuele weeffouten in het prilste stadium voorkomen en uitsluiten. Onze specialisten zijn u daarbij graag van dienst!
Lees verder
07.07.2017 | Bjorn Harbers - 0 reactie(s)
Op 1 juli 2017 is de ‘Wet uiterste betaaltermijn van zestig dagen voor grote ondernemingen’ in werking getreden. Het is voor grote ondernemingen niet meer toegestaan om een betalingstermijn langer dan 60 dagen te hanteren als het een factuur van een MKB-leverancier betreft. Het doel van de wetgever is om onredelijk lange betalingstermijnen tegen te gaan.
Uitgangspunt: 30 dagen leidend
Veel MKB-leveranciers zijn in de afgelopen jaren in financiële problemen gekomen, doordat grote afnemers een (veelal onredelijk) lange betalingstermijn hanteerden. Feitelijk werden MKB-leveranciers gedwongen hiermee akkoord te gaan. Het uitgangspunt bij de nieuwe wetgeving is dat betalen binnen 30 dagen leidend is. In onderling overleg mag een betalingstermijn van langer dan 30 dagen worden afgesproken, mits de ontvangende partij in dat geval geen schade ondervindt.
Het hanteren van een betalingstermijn langer dan 60 dagen tussen een grote onderneming (als afnemer) en een MKB-leverancier is vanaf 1 juli 2017 in strijd met de wet en om die reden nietig. Wordt een dergelijke afspraak toch gemaakt, dan wordt de betalingstermijn van rechtswege omgezet naar een betalingstermijn van 30 dagen.
Overgangsregeling tot 1 juli 2018
Voor op 1 juli 2017 al bestaande overeenkomsten gaan de nieuwe regels gelden vanaf 1 juli 2018. Dit geeft de ondernemers voor wie deze gewijzigde regelgeving geldt de gelegenheid om voor die tijd lopende contracten aan te passen. Ook kunnen zij gehanteerde (inkoop)voorwaarden die in strijd zijn met de huidige wetgeving aanpassen.
Wettelijke handelsrente per half jaar vastgelegd
De geldende betalingstermijn is onder meer van belang voor de vraag vanaf welk moment de schuldenaar in verzuim is. Dat bepaalt het moment waarop contractuele of wettelijke (handels)rente kan worden gevorderd. De wettelijke handelsrente die verschuldigd is in geval van transacties tussen ondernemingen of tussen ondernemingen en overheidsinstanties, wordt telkens voor een half jaar vastgesteld. Ten tijde van het schrijven van deze blog is dit 8%.
Advies in correcte vastlegging?
Bent u benieuwd of de door u gehanteerde betalingstermijn(en) nog geldig zijn? Of wilt u advies over de correcte vastlegging van afspraken in een overeenkomst of het aanpassen van uw algemene voorwaarden? Neem gerust contact op met één van onze specialisten op het gebied van contractenrecht.
Lees verder
04.04.2017 | Jeroen Aalberts - 0 reactie(s)
De DGA die behoefte heeft aan financiële armslag kan zijn salaris verhogen. Daar betaalt hij dan wel direct (maximaal) 52% belasting over. Hij kan zichzelf ook een dividend toekennen. Ook daar moet hij belasting over betalen. In die zin mag het dan ook geen verbazing wekken dat er door de DGA vaak voor wordt gekozen om te lenen van de BV. Daarover is immers geen belasting verschuldigd. Of toch wel?
In de praktijk
In beginsel is er niets mis met lenen van de BV mits het geleende op enig moment aan de BV wordt terugbetaald. Vaak gebeurt dat echter niet en loopt de schuld aan de BV alleen maar verder op. Bijvoorbeeld doordat de daarover verschuldigde rente niet daadwerkelijk wordt betaald, maar wordt bijgeschreven op de hoofdsom. De Belastingdienst kan dat aangrijpen om te stellen dat de DGA zijn salaris moet verhogen. Of erger, ingeval de DGA een pensioen heeft verzekerd bij zijn eigen BV, dat hij al een greep heeft gedaan uit de pensioenpot. Dat kan namelijk worden gezien als afkoop van het pensioen en betekent dat direct 72% (!) belasting verschuldigd is over de volledige waarde ervan.
Fiscale risico’s
Onbeperkt lenen van de BV is dus zeker niet zonder fiscale risico’s. Zeker niet wanneer op voorhand al duidelijk is dat aflossing waarschijnlijk niet kan/zal plaatsvinden. Er kan dan sprake zijn van een zogenoemde schijnlening. Gevolg; het geleende wordt alsnog als dividend gezien en als zodanig belast.
Om dit (mogelijk jaren geleden reeds ontvangen/genoten) dividend in de heffing te betrekken, zal de Belastingdienst veelal navorderingsaanslagen moeten opleggen. Dat kan echter niet zomaar. Voor navorderen heeft de Belastingdienst namelijk in beginsel slechts 5 jaar de tijd en moet de Belastingdienst bovendien (uitzonderingen daargelaten) beschikken over een zogenoemd “nieuw feit”. Dat is een feit dat de Belastingdienst niet eerder bekend was of bekend had kunnen zijn. Als de belastinginspecteur redelijkerwijs had kunnen weten dat sprake was van een schijnlening, maar daar niet naar heeft gehandeld door in de fiscale aangiften de schuld van de DGA aan de BV niet ter discussie te stellen, kan het voor hem lastig zijn daar later op terug te komen met het opleggen van navorderingsaanslagen. Dat zou kunnen betekenen dat de DGA het geleende definitief onbelast heeft ontvangen en bovendien ten onrechte aftrek van zijn schuld aan de BV in Box 3 heeft genoten.
Juistheid van de aangiften
Het vorenstaande kan tot lastige discussies met de Belastingdienst leiden. Zeker wanneer een lening aanvankelijk als een echte lening kwalificeerde en in de loop der tijd meer en meer het karakter heeft gekregen van een schijnlening. Achteraf is een en ander vaak wel duidelijk. Op het moment waarop de belastingaangiften worden verzorgd en op basis daarvan door de Belastingdienst vervolgens aanslagen worden opgelegd, echter vaak nog niet. Daarbij komt dat de Belastingdienst in principe uit moet kunnen gaan van de juistheid van de aangiften. Ook de fiscaal adviseur die in de belastingaangiften uitgaat van een lening aan de DGA van zijn BV en zich later op het standpunt stelt dat sprake was van een schijnlening (dividend) heeft dus heel wat uit te leggen. Dat betekent immers ook dat hij (al dan niet opzettelijk) jarenlang onjuiste belastingaangiften heeft gedaan.
Wij helpen u graag!
De problematiek die ik hiervoor heb geschetst, heeft de laatste tijd de aandacht van de Belastingdienst. Hierover zullen ook nog wel de nodige discussies worden gevoerd. Hoe deze voorkomen kunnen worden? Op tijd terugbetalen aan de BV! Neem voor meer informatie hierover contact op met één van onze fiscalisten.
Lees verder
04.04.2017 | Vincent Jongerius - 0 reactie(s)
In eerdere nieuwsbrieven hebben we aandacht besteed aan de transitievergoeding. In de praktijk merken wij dat er nog steeds veel vragen zijn over deze vergoeding. Vandaar dat ik in deze blog in vogelvlucht nog eens aandacht besteed aan dit relevante onderwerp.
Wanneer is een transitievergoeding verschuldigd?
Kort gezegd is een transitievergoeding verschuldigd als het dienstverband eindigt en deze twee jaar heeft geduurd. Voorwaarde is dat de werkgever het initiatief heeft genomen voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
De hoogte van de transitievergoeding
De leeftijd van de werknemer en de lengte van het dienstverband zijn bepalend voor de hoogte van de transitievergoeding. Voor de eerste 10 jaar van het dienstverband is de werkgever 1/3 maandsalaris per dienstjaar verschuldigd en voor de daaropvolgende jaren een 1/2 maandsalaris. De transitievergoeding is aan een maximum gebonden en in 2017 is dat maximum gesteld op € 77.000 of, als de uitkomst van de berekening meer bedraagt dan € 77.000, op één jaarsalaris.
Werknemers die 50+ zijn
Indien de werkgever het initiatief neemt voor de beëindiging van het dienstverband met een werknemer die ouder is dan 50 jaar en die minimaal 10 jaar in dienst is, dan geldt voor elk dienstjaar dat de werknemer ouder is dan 50 jaar een vergoeding van een volledig maandsalaris per dienstjaar. Over de dienstjaren dat de werknemer nog jonger dan 50 jaar was, geldt de normale berekening, zoals hiervoor genoemd.
Uitzonderingen
De transitievergoeding is niet verschuldigd als:
de werknemer ernstig verwijtbaar heeft gehandeld;
de werkgever failliet gaat;
de werknemer bij beëindiging van het dienstverband jonger is dan 18 jaar en maximaal 12 uur per week werkt;
het dienstverband eindigt wegens het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd.
Ik merk hierbij op dat in een hoger beroepsprocedure bij het Hof Den Bosch een zaak speelt, waarbij een werknemer stelt dat hij, ondanks de beëindiging van het dienstverband op zijn AOW-leeftijd, toch aanspraak heeft op de transitievergoeding, omdat er sprake zou zijn van (verboden) leeftijdsdiscriminatie. Het Hof heeft vragen gesteld aan de Hoge Raad over deze zaak en het is dus afwachten of de Hoge Raad de mening van deze werknemer al dan niet deelt.
Beëindiging van de arbeidsovereenkomst na twee jaar ziekte
Indien de werkgever het initiatief neemt voor de beëindiging van het dienstverband na twee jaar ziekte van de werknemer is de transitievergoeding ook verschuldigd. Veel werkgevers laten om die reden het dienstverband “slapend” voortduren, omdat er in veel gevallen na twee jaar ziekte geen loondoorbetalingsplicht meer bestaat.
De wetgever is voornemens om deze transitievergoeding, die door werkgevers aan werknemers wordt voldaan na twee jaar ziekte, met terugwerkende kracht aan de werkgever te restitueren. Deze wet zal, naar het nu laat aanzien, op zijn vroegst worden ingevoerd op 1 januari 2019.
In de praktijk
Wij merken in de arbeidsrechtpraktijk dat als een werkgever, om welke reden dan ook, voornemens is het dienstverband met een werknemer te beëindigen, er in veel gevallen een vaststellingsovereenkomst wordt gesloten. In deze overeenkomst wordt dan onder meer de datum van de beëindiging van het dienstverband, alsmede de hoogte van een beëindigingsvergoeding vastgesteld. Deze vergoeding komt dan in de plaats van de transitievergoeding. De transitievergoeding geeft - behoudens ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer - in veel gevallen de ondergrens aan. Voor partijen geeft dit voordelen. Zo hoeft niet het UWV of de rechtbank sector kanton te worden ingeschakeld, doet dit geen afbreuk aan de sociaal verzekeringsrechtelijke aanspraken van een werknemer en is er voor beide partijen duidelijkheid.
Wij helpen u graag!
De transitievergoeding is in ons Burgerlijk Wetboek opgenomen bij de inwerkingtreding van de WWZ. Eén van de gedachten achter deze wetgeving was om het ontslagrecht te vereenvoudigen. Wij merken dat het maar gedeeltelijk is gelukt. Indien de reden voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst verband houdt met het niet goed functioneren van de werknemer of met een verstoorde arbeidsverhouding, dan is de beëindiging van het dienstverband echter aanzienlijk lastiger dan voor inwerkingtreding van de WWZ. Uiteraard helpen wij u graag bij het geschikt maken van de situatie voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst!
Lees verder
04.04.2017 | Annemieke Wiltink - 0 reactie(s)
De zorgplicht van adviseurs blijft in ontwikkeling. Zo ook die van de assurantietussenpersoon. Hoewel de rechtspraak rondom het oversluiten van aansprakelijkheidsverzekeringen beperkt is, speelt dit onderwerp in de praktijk regelmatig. Oorzaak daarvoor is dat in Nederland veel aansprakelijkheidsverzekeringen een zogeheten “claims made systeem” kennen. Dit houdt in dat een aansprakelijkheidsverzekering alleen dekking biedt voor aanspraken die tijdens de looptijd van de verzekering bij de verzekerde zijn ingesteld of voor omstandigheden die tijdens de looptijd worden ontdekt én binnen de looptijd bij die verzekeraar zijn gemeld. Dit kan problemen geven bij de overstap naar een andere verzekering, omdat een nieuwe verzekering in de regel geen dekking biedt voor reeds bekende aanspraken en omstandigheden. Indien een verzekerde een bekende aanspraak of omstandigheid niet tijdig meldt bij zijn oude verzekeraar, kan een verzekerde dus tussen wal en schip belanden. Een klant (verzekerde) spreekt daarvoor in de praktijk niet zelden zijn assurantietussenpersoon aan. Maar is dat terecht?
In de praktijk
Een dergelijke situatie speelde bij het Gerechtshof te Amsterdam op 28 juni 2016 (ECLI: NL: GHAMS: 2016:2492). In deze zaak was de klant een bedrijf dat handelde in deursystemen. Zij was in 2006 aansprakelijk gesteld voor een ongeval met een van haar deursystemen. De aansprakelijkheidsverzekering liep af in juni 2007. De assurantietussenpersoon meldde het ongeval pas in juli 2007 bij zowel de oude verzekeraar, als de nieuwe verzekeraar. De oude verzekeraar kon de aanspraak weigeren, omdat deze pas na het eindigen van de verzekering werd gemeld, terwijl de nieuwe verzekeraar dekking kon weigeren, omdat het voorval niet onder de inloopdekking viel. De klant sprak daarom zijn (nieuwe) assurantietussenpersoon aan, met het verwijt dat deze reeds vóór het aflopen van de oude verzekering had moeten wijzen op het belang van het tijdig melden van reeds bekende schadegevallen. Relevant daarbij was dat op het polisblad van de oude verzekering duidelijk vermeld stond wanneer de verzekering zou aflopen én dat er geen dekking zou bestaan voor aanspraken of omstandigheden die na het aflopen van de verzekering nog gemeld zouden worden. (Mede) vanwege dit feit, kreeg de klant in eerste instantie nul op het rekest. De klant werd dus verondersteld op de hoogte te zijn van deze bepalingen. In hoger beroep had de klant wel succes.
Het Hof overwoog onder andere:
“Een claims made – verzekering brengt voor de verzekeringnemer het risico mee dat tijdens de looptijd van de verzekering opgekomen schades niet onder de dekking van de verzekering vallen, omdat zij niet voor het einde van de looptijd van de verzekering zijn gemeld. Aldus dreigt voor de verzekeringnemer zoals [de klant], van wie het einde van de looptijd van een claims made verzekering nadert en die een opvolgende AVB-verzekering wenst, een dekkingshiaat. De [assurantietussenpersoon] wordt als professionele assurantietussenpersoon geacht met dit risico bekend te zijn.”
Omdat de assurantietussenpersoon tot taak had de verzekeringsportefeuille te beheren en voor de aflopende verzekering een nieuwe verzekering tot stand te brengen, oordeelde het Hof dat de assurantietussenpersoon erop had moeten toezien dat bij de oude verzekeraar alle meldingen tijdig zouden worden gedaan om zodoende het later ontbreken van dekking te voorkomen. Nu de assurantietussenpersoon dit had verzuimd, ging het betoog van de assurantietussenpersoon dat het primair aan de klant was om het ongeval tijdig te melden, niet op. De assurantietussenpersoon, was aansprakelijk voor de geleden schade.
Alert en onderzoekend handelen
Een assurantietussenpersoon dient bij een overstap van een aansprakelijkheidsverzekering dus alert en onderzoekend te handelen. Hierbij speelt uiteraard een rol dat het gaat om een potentieel groot gevaar (namelijk het in het geheel ontbreken van dekking) dat ook beroepshalve bekend is (althans moet zijn) bij assurantietussenpersonen. Het oordeel van het Hof Amsterdam lijkt echter vooral te zijn ingegeven door het risico dat een klant zich onvoldoende bewust is van de vergaande consequenties bij het niet tijdig melden van een aanspraak of een omstandigheid aan de verzekeraar. Dat risico lijkt volgens het Hof zelfs te kunnen bestaan, indien de bewoordingen van een polisblad of de polisvoorwaarden op het eerste oog vrij duidelijk zijn.
Wij helpen u graag!
Bent u tussenpersoon, hebt u als verzekerde te maken met een afwijzing van een claim door uw verzekeraar of wilt u meer informatie? Onderzoek welke mogelijkheden u hebt en neem contact met ons op!
Lees verder
04.04.2017 | Michiel Deppenbroek - 1 reactie(s)
Over de voordelen van het gebruik van algemene voorwaarden is al veel geschreven. Bij het antwoord op de vraag of de algemene voorwaarden van toepassing zijn op een contractuele relatie, is van belang hoe en welke voorwaarden zijn opgenomen, of deze al dan niet aan de wederpartij ‘ter hand zijn gesteld’ en ook met welk type partij u contracteert (consument of niet). Het komt ook nogal eens voor dat een juridische strijd wordt gevoerd waarin eerst en vooral de vraag aan de orde komt welke van de twee sets algemene voorwaarden van toepassing is (de zogeheten “battle of the forms”). Let daarbij op dat u uw wederpartij niet onbedoeld de mogelijkheid biedt, de voor haar relevante bepalingen uit uw algemene voorwaarden te mogen gebruiken (“Cherry-picking”), zonder dat u integraal een beroep op deze voorwaarden kunt doen.
Arresten van de Hoge Raad
Uit arresten van de Hoge Raad blijkt dat het hanteren van algemene voorwaarden ook een ander nadeel kan hebben, zelfs in die gevallen waarin uw wederpartij – indien dat een consument is – geen verweer voert. In deze arresten heeft de Hoge Raad beslist dat naar Nederlands recht algemene voorwaarden, die tevens als oneerlijk beding in de zin van de Richtlijn betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten kunnen worden aangemerkt, ambtshalve buiten toepassing moeten worden gelaten.
Overeenkomsten met consumenten
De rechter zal bij overeenkomsten met consumenten, zo nodig ook zonder verweer, moeten onderzoeken of een beding waarop de professionele wederpartij een beroep doet, oneerlijk is in de zin van de Richtlijn. Dat leidt, ook in eenvoudige incassoprocedures, soms tot een vertraging in de afdoening van die procedures. Het beeld anno 2017 is dat boetebedingen en uitsluitingen van aansprakelijkheid met regelmaat door rechters buiten toepassing worden gelaten, indien zij dat beding als een oneerlijk beding kwalificeren. Rekent u zich dus niet op voorhand rijk als u uw “consument-wederpartij” aanspreekt tot betaling van een in de algemene voorwaarden opgenomen boeteclausule.
Ook andere bedingen in contractuele verhoudingen met consumenten worden steeds vaker nietig geacht. Voor arbitragebedingen waarbij de consument niet de keuze heeft om voor de wettelijk bevoegde rechter te procederen, of vergelijkbare forumkeuzebedingen, lijkt geen ruimte meer te bestaan. Uitsluiting of vergaande beperking van aansprakelijkheid, in een situatie waarin het schadeveroorzakende feit tegen aanvaardbare premie verzekerbaar was, sneuvelt ook met regelmaat tijdens een procedure. En dat is vervelend als u zich nu juist niet verzekerd had omdat u meende een beroep te kunnen doen op de uitsluiting/beperking van de aansprakelijkheid. Hetzelfde geldt voor het opnemen van een verbod om op te schorten, te verrekenen of een bepaling waarin (te) korte termijnen worden gegeven waarbinnen gereclameerd moet worden.
Wij helpen u graag!
Met de net gehouden verkiezingen nog in het achterhoofd, doemt er een nieuw dilemma op. Wel of geen algemene voorwaarden hanteren, of twee setjes (één voor consumenten, één voor zakelijke wederpartijen), en welke keuzes dan daarin te maken? Wij helpen u graag bij het opstellen en juist toepassen van algemene voorwaarden.
Lees verder
21.02.2017 | Mike Timmer - 1 reactie(s)
Medewerkers moeten steeds langer doorwerken. Dat betekent dat het streven is medewerkers gemotiveerd, gezond en gelukkig te houden, zodat daarmee hun ervaring en expertise op niveau blijft. Ap Dijksterhuis (hoogleraar Sociale psychologie) definieert (niet wetenschappelijk onderbouwd, voegt hij daaraan toe) in een recent interview geluk als: ‘heel graag willen wat je al hebt’. Werkgeluk rust op de pijlers nut & zingeving en plezier. Als die pijlers in balans zijn dan is de medewerker in zijn werk gelukkig. Dat medewerkers (werk)geluk ervaren, wordt door BAX advocaten belastingkundigen en Heilbron belangrijk gevonden.
Fit & Fun
Het streven naar (werk)geluk en het motiveren en gezond houden van werknemers, gaat niet alleen over goede arbeidsvoorwaarden, maar ook over ontspanning. BAX advocaten belastingkundigen en Heilbron vinden dat inspanning ook tot ontspanning moet leiden. Daarom hebben zij in 2017 de handen ineen geslagen (het zijn buren) en een Fit & Fun jaarprogramma opgesteld.
Zo wordt er op dinsdag en donderdag gesport onder begeleiding van personal trainers (Jasmin Omeragic van Crossfit Go Personal uit Doetinchem en Herbert Rougoor van Sportbalance.nl uit Breedenbroek) en wordt er onder andere gezamenlijk deelgenomen aan de BAX5x5 (georganiseerd door Argo), de Kanjer Dirt Challenge van Kanjers voor Kanjers (met partners en kinderen) en de Mud Masters in Weeze (Duitsland). Daarnaast wordt er gewandeld en zullen er yogalessen worden gegeven. De medewerkers bepalen zelf aan welke activiteiten ze mee doen, maar Heilbron en BAX hopen wel dat alle medewerkers worden geprikkeld om actief te worden én te blijven.
Enthousiasme en doorzettingsvermogen
Natuurlijk is iedere medewerker verantwoordelijk voor zijn of haar eigen (werk)geluk. Toch wil BAX advocaten belastingkundigen graag een bijdrage leveren aan de sportieve activiteiten van de medewerkers. En als medewerkers vol enthousiasme en doorzettingsvermogen 18 kilometer door de modder kruipen en over obstakels “vliegen” en vervolgens met datzelfde enthousiasme en doorzettingsvermogen aan het werk gaan, dan komt dat het (werk)geluk van de medewerkers én de kwaliteit van hun werkzaamheden natuurlijk ten goede.
Wilt u meer informatie over het Fit & Fun programma van BAX advocaten belastingkundigen en Heilbron? Neem dan contact met ons op. Wij staan u graag met raad en daad terzijde!
Lees verder
21.12.2016 | Fokke Voerman - 0 reactie(s)
BAX-ijsbaan
BAX advocaten belastingkundigen is ook in 2016 hoofdsponsor van de kunstijsbaan op het Simonsplein. In 2011 voor het eerst. “Een mogelijke hoofdsponsor viel weg en wij kregen de vraag of we belangstelling hadden”, zegt Fokke Voerman. “Wij wilden het initiatief van het Centrummanagement niet verloren laten gaan. We waren meteen enthousiast, want het gaat erom dat we met elkaar het warme wintergevoel in de binnenstad brengen.”
Zes jaar geleden was er alleen een schaatsbaan van kunstijs in het centrum van de stad, zonder overkapping en met weinig aankleding er omheen. Dat is inmiddels sterk veranderd en dat komt de sfeer ten goede. Mike Timmer: “We vinden het geweldig van de ondernemers in de binnenstad van Doetinchem dat zij niet op hun handen gaan zitten en veel willen ondernemen. Wij ondersteunen die activiteiten met veel plezier.” Inmiddels is aan het schaatsen curling toegevoegd en mede daardoor liggen de activiteiten op de ijsbaan nauwelijks stil.
Zelf organiseren en zelf doen
“Het gaat ons niet zozeer om de naamsbekendheid, want die hebben we in de Achterhoek en wijde omgeving volop”, zegt Fokke. “Wij willen wat betekenen voor de samenleving. En natuurlijk ook tegelijkertijd ontspannen met onze relaties omgaan”. Belangrijker nog dan juridische (BAX advocaten belastingkundigen is onder andere juridisch partner van Special Olympics Nationale Spelen Achterhoek 2018) en/of financiële ondersteuning aan goede doelen is de inzet van de medewerkers van BAX om activiteiten zelf te organiseren en daardoor (sponsor)gelden voor goede doelen bijeen te brengen. Zo is er in het verleden een rolstoelbasketbaltoernooi georganiseerd en een heuse zeskamp bij Markant om ondernemers te laten ervaren hoe het is om te sporten met een handicap. BAX kreeg er de ‘DoeMEE-award’ voor. In 2013 werd door BAX2Give de Elfstedentocht hardgelopen voor Serious Request. In 2014 is een 24-uurs loop van Hoek van Holland naar Haarlem georganiseerd, wederom voor Serious Request en in 2015 trailden 60 hardlopers voor datzelfde goede doel via het Pieterpad naar Maastricht. Mike: “Niet alleen mooie woorden, maar ook de handen uit de mouwen”.
BAX Beachvolley
Fokke wijst erop dat het BAX Beachvolleybaltoernooi in de zomer en de BAX-ijsbaan in de winter op nagenoeg dezelfde plek plaatsvinden. “Voor onze relaties is het BAX Beachvolleybaltoernooi een evenement om ook sportief bezig te zijn. Het past allemaal bij onze instelling: op het niveau van topsport bezig zijn, sparren met klanten, competitief zijn en willen winnen!”
BAX2Give
Voor de ondersteuning van goede doelen door evenementen te organiseren, is er door medewerkers van BAX zelfs een stichting (BAX2Give) in het leven geroepen. Waar als goed doel is begonnen is met Gehandicaptensport Nederland en Special Olympics, werd vervolgens drie achtereenvolgende jaren gekozen voor Serious Request.
Back2Home
Na alle windstreken voor Serious Request te hebben aangedaan, was het in 2016 tijd om terug te keren naar de Achterhoek. Back2Home dus. Ook was de tijd aangebroken om op zoek te gaan naar andere goede doelen. Het bestuur van BAX2Give, dat volledig bestaat uit medewerkers van BAX, nam het besluit voortvarend. Het Hospice Zutphen, Hospicegroep De Lelie en het Inloophuis Oude IJssel werden benaderd. Er werd met veel enthousiasme gereageerd door deze goede doelen, zodat voor de genoemde goede doelen in het weekend van 26 en 27 november 2016 Back2Home heeft plaatsgevonden. De opzet van Back2Home was gelijk aan de evenementen voor Serious Request vertelt Mike. “Er is 230 kilometer in estafettevorm afgelegd. Wij liepen langs de mooiste plekken in de Achterhoek. Daarbij zijn niet alleen de mooiste plekken aangedaan, maar ook de mooiste bedrijven. Wij zijn bij de goede doelen geweest en hebben ervaren dat dit een grote indruk heeft gemaakt op alle deelnemers. Een sfeerimpressie van Back2Home willen we graag met iedereen delen”, zeggen Mike en Fokke. Deze is te vinden op de website www.bax2give.nl.
Eindresultaat Back2Home: €33.000,00
Zondagmiddag 27 november 2016 rond 15.30 uur arriveerden alle lopers van Back2Home, ieder met 25 tot circa 55 kilometers in de benen bij BAX advocaten belastingkundigen aan de Edisonstraat te Doetinchem. Ze werden luid verwelkomd door familieleden en vrienden. Er steeg helemaal een luid applaus op toen Bjorn Harbers aansluitend meldde dat het geweldige resultaat van €29.850,00 was behaald. Inmiddels is dit bedrag opgelopen tot bijna €33.000,00. Zodoende kan aan het Inloophuis Oude IJssel, het Hospice Zutphen en Hospicegroep De Lelie ieder een cheque van circa €11.000,00 worden overhandigd! Een resultaat om trots op te zijn!
Lees verder
21.12.2016 | Manon Engbers - 0 reactie(s)
Sinds 1 juli 2016 is de Wet Doorstroming Huurmarkt in werking getreden. De wet maakt het mogelijk om zelfstandige woonruimte voor een bepaalde tijd van maximaal twee jaar te verhuren (onzelfstandige woonruimte voor de duur van maximaal vijf jaar). Let wel, een verhuurder (niet zijnde een woningcorporatie) kan slechts één keer een zelfstandige woning aan dezelfde huurder verhuren voor een periode van twee jaar of korter. Een tweede huurovereenkomst met dezelfde huurder wordt aangemerkt als een reguliere huurovereenkomst voor onbepaalde tijd.
Schriftelijke mededeling
Deze huurovereenkomst voor bepaalde tijd eindigt zonder dat daartoe een opzegging is vereist. De verhuurder dient de huurder tijdig (maximaal drie maanden en minimaal één maand voor het einde van de huurovereenkomst) te informeren over het eindigen van de huurovereenkomst. Deze mededeling dient schriftelijk te geschieden. In dat geval heeft een huurder geen recht op huurbescherming. Indien de verhuurder verzuimt een huurder tijdig in kennis te stellen van het einde van de huurovereenkomst, heeft de huurovereenkomst te gelden als een reguliere huurovereenkomst voor onbepaalde tijd. Dit kan nadelig zijn voor een verhuurder, zodat het raadzaam is deze termijn goed te bewaken.
Voor een huurder geldt dat hij de huurovereenkomst dient op te zeggen als hij wenst te voorkomen dat de huurovereenkomst voor bepaalde tijd overgaat in een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd.
Mogelijke situaties
De nieuwe wet lijkt eenvoudig. Toch geeft de wet geen volstrekte duidelijkheid in alle situaties. Wat bijvoorbeeld te denken van de navolgende situaties?
Ontstaat er een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd in het geval een zelfstandige woonruimte voor de tweede keer aan dezelfde huurder wordt verhuurd, maar met een tussenpoos van bijvoorbeeld zes maanden?
Ontstaat er een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd in het geval aan dezelfde huurder eerst voor twee jaar zelfstandige woonruimte A wordt verhuurd en aansluitend voor twee jaar zelfstandige woonruimte B?
Ontstaat er een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd indien een zelfstandige woonruimte voor de duur van twee jaar wordt verhuurd aan A, waarin A en B samenwonen, en vervolgens de zelfstandige woonruimte voor een aansluitende periode van twee jaar wordt verhuurd aan B?
Ontstaat er een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd indien de zelfstandige woonruimte voor de duur van twee jaar wordt verhuurd na afloop van bijvoorbeeld een huurovereenkomst onder de leegstandwet, een bruikleenovereenkomst dan wel een huurovereenkomst welke naar zijn aard slechts van korte duur is?
Wij helpen u graag!
De komende tijd zal duidelijk moeten worden hoe rechters in de praktijk met deze vraagstukken zullen omgaan. Wij zullen de jurisprudentie op dit vlak voor u nauwgezet volgen. Wilt u graag meer informatie dan kunt u contact opnemen met één van de huurrechtspecialisten van BAX advocaten belastingkundigen.
Lees verder
21.12.2016 | Arjen Drent - 0 reactie(s)
Op 20 december 2016, na het schrijven van onderstaande blog, heeft de Eerste Kamer, op verzoek van de Staatssecretaris besloten om de stemming over het wetsvoorstel “Wet uitfasering pensioen in eigen beheer” uit te stellen.
Aanleiding voor dit verzoek van de Staatssecretaris, zo staat te lezen in een aan de Eerste Kamer toegezonden brief, vormen signalen vanuit de praktijk dat met het oog op een ordentelijke besluitvorming nader onderzoek vereist is naar het gebruik van de mogelijkheden om de (toekomstige) indexatie van de opgebouwde pensioenaanspraken op het moment van afkoop of omzetting ten laste van de fiscale winst te brengen. De Staatssecretaris bereidt een novelle voor met daarin mogelijk een maatregel om de nadelige effecten te repareren. Ook zal daarin een wijziging van de datum van inwerkingtreding worden opgenomen.
Wij kijken uit naar de eventuele reparatie van de Staatssecretaris en de nieuwe datum inwerkingtreding. Wij houden u op de hoogte.
Uitfasering pensioen in eigen beheer
Op Prinsjesdag 2016 is het wetsvoorstel uitfasering pensioen in eigen beheer ingediend met als beoogde ingangsdatum 1 januari 2017. Graag willen wij van deze gelegenheid gebruikmaken om de inhoud van dit wetsvoorstel met u te delen, alsmede de mogelijke gevolgen hiervan.
Het wetsvoorstel geeft directeuren-grootaandeelhouders (hierna: DGA’s) de mogelijkheid om hun pensioen in eigen beheer (hierna: PEB) in 2017, 2018 of 2019 tegen fiscale waarde af te kopen, waarbij een aanzienlijke belastingkorting wordt verleend, of hun PEB tegen fiscale waarde om te zetten in de spaarvariant Oudedagsverplichting (hierna: ODV). Ook bestaat de mogelijkheid om het bestaande PEB te handhaven. Bij al deze opties is een verdere opbouw niet mogelijk. De fiscale facilitering geldt ook voor reeds ingegane PEB, de reeds ingegane partner- en wezenpensioen, alsmede voor de reeds stopgezette pensioenopbouw van het PEB.
Handhaving bestaande pensioen in eigen beheer
Bij de keuze om het bestaande PEB te handhaven blijft het huidige regime gehandhaafd, maar is een verdere dotatie aan het PEB niet meer mogelijk. Dit heeft tot gevolg dat het PEB als beklemd vermogen in de vennootschap blijft, hetgeen van invloed is op het dividendbeleid in de vorm van een mogelijke dividendklem. Ook zal de jaarlijkse actuariële berekening moeten worden gemaakt en blijft verder de verplichting bestaan om het pensioen levenslang uit te keren. Bij het premievrij maken van het PEB zal de toekomstige indexatie ineens moeten worden toegekend welke bij de vennootschap moet worden geactiveerd.
Uitfasering PEB
Indien men ervoor kiest om het bestaande PEB om te zetten in een ODV, dan wel het bestaande PEB af te kopen, zal de bestaande PEB moeten worden afgestempeld van commerciële waarde naar fiscale waarde. Op basis van het wetsvoorstel kan dit zonder belastingheffing. Na voornoemde afstempeling zal er gekozen moeten worden voor de omzetting in een ODV dan wel voor afkoop. Deze keuze hangt voornamelijk af van de persoonlijke en financiële situatie van de DGA.
Omzetting tegen fiscale waarde in een ODV
Zoals aangegeven, is bij deze keuze geen verdere pensioenopbouw mogelijk. De fiscale waarde van het bestaande PEB wordt op de balans opgenomen als een ODV, welke een fiscale voorziening betreft, en zal jaarlijks opgerent moeten worden met de marktrente (U-rendement). De voorziening dient bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd in ten minste 20 jaren gelijkmatig te worden afgebouwd, welke periode onder voorwaarden wordt verminderd met de reeds verstreken periode vanaf de AOW-gerechtigde leeftijd. Bij de keuze voor omzetting in een ODV kan de DGA uiterlijk in 2019 alsnog overgaan tot afkoop.
De keuze voor de omzetting in een ODV heeft als gevolg dat dit ruimte creëert voor het doen van dividenduitkeringen, omdat de dividendklem op het verschil tussen de commerciële waarde (oud) en het nieuwe spaarsaldo komt te vervallen. Voorts hoeft er “slechts” opgerent te worden tegen het U-rendement, welke thans bedraagt -0,25 procent (oktober 2016). Indien ervoor gekozen wordt om het PEB (nog) niet af te kopen, maar om te zetten in de ODV blijft het vrijgekomen vermogen beschikbaar voor de onderneming.
Afkoop PEB
De keuze voor de afkoop van de bestaande PEB (zowel ouderdomspensioen als nabestaandenpensioen) heeft tot gevolg dat de vennootschap weliswaar van de pensioenverplichting wordt bevrijd, maar hiervoor treedt in de plaats de opeisbare schuld aan de DGA alsmede de verschuldigde loonbelasting. Een gedeeltelijke afkoop is niet mogelijk en voorts dient de verschuldigde belasting in één keer te worden betaald. Kortom: dit vereist de nodige liquide middelen. Om hierin tegemoet te komen, kan er tegen een fiscale korting worden afgekocht. De voorgestelde korting bedraagt in 2017: 34,5 procent, in 2018: 25 procent en in 2019: 19,5 procent. Naast voornoemde korting is over de afkoop in deze jaren geen 20 procent revisierente verschuldigd. Bij de afkoop wordt uitgegaan van de fiscale waarde van het bestaande PEB per 31 december 2015.
De afkoop van het bestaande PEB biedt mogelijkheden voor financiële planning. U kunt bijvoorbeeld het vrijgekomen vermogen in privé houden of deze terugstorten in de vennootschap om bijvoorbeeld de rekening-courant af te lossen. Hierbij is van belang de wijziging in de tariefstructuur van de belastingheffing in box 3. Met het oog hierop is een van de vennootschap afgesplitste vrijgestelde beleggingsinstelling (VBI), die het vrijgekomen vermogen belegt, zonder heffing van vennootschapsbelasting, het overwegen waard.
Wat nu?
In de jaren 2017 t/m 2019 moet tot een keuze worden gekomen. Hierbij is van belang dat de DGA de opbouw van het PEB voor 1 januari 2017 stop moet zetten. Daarnaast kan uitstel van de keuze om het PEB om te zetten in de ODV aantrekkelijk zijn, omdat de PEB tot dat moment oprent tegen de 4 procent, welke hoger is dan het U-rendement welke voor de ODV heeft te gelden.
Aandachtspunten
Bij het maken van een keuze spelen onderstaande aandachtspunten een rol:
wat is de huidige financiële positie van de DGA?;
de toestemming (ex)partner is vereist, waarvoor de Belastingdienst formulieren zal publiceren;
indien geen toestemming wordt gegeven, dan werkt de Belastingdienst niet mee aan de afkoop;
de (wijze van) verdeling van pensioenaanspraken, met inbegrip van eventuele over- en onderbedeling en mogelijke verschuldigdheid van schenkbelasting;
het correct verrichten van alle formele (administratieve) handelingen, zoals notulen algemene vergadering van aandeelhouders en de verwerking van de jaarrekening;
de beoordeling of afkoop geen knelpunten oplevert in de liquiditeits- en solvabiliteitspositie van de vennootschap;
het opstellen van een spaarreglement door de vennootschap;
de mogelijke intentie van de DGA om te emigreren;
bij een minderheidsaandelenpakket een mogelijke verschuldigdheid van schenkbelasting;
het in aanmerking te nemen gebruikelijke loon.
Wij helpen u graag!
Het wetsvoorstel noopt u, als DGA, tot het maken van een ingewikkelde keuze. Om tot een weloverwogen keuze te komen, zullen vele zaken in kaart moeten worden gebracht en vervolgens worden afgewogen. Wij zijn uiteraard bereid om u te adviseren en bij te staan bij het maken van uw keuze. In dat geval kunt u contact opnemen met één van onze specialisten.
Lees verder
21.12.2016 | Melissa Meffert - 0 reactie(s)
Een werkgever kan het UWV, na twee jaar arbeidsongeschiktheid van de werknemer, verzoeken om toestemming voor opzegging van de arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid, indien de werknemer de bedongen arbeid niet meer kan verrichten wegens ziekte of gebreken en het aannemelijk is dat er binnen 26 weken geen herstel zal optreden en er binnen die periode geen passende arbeid is. De werkgever dient bij beëindiging dan wel de transitievergoeding aan de werknemer te betalen. Dat verbaast, gezien het doel van de transitievergoeding. De transitievergoeding is immers bedoeld om de transitie naar ander werk te vergemakkelijken. Daarvan is echter geen sprake, indien de werknemer volledig arbeidsongeschikt is. Deze verplichting wordt – na een loondoorbetalingsplicht van 2 jaar – door veel werkgevers als onredelijk gezien.
“Slapend dienstverband”
Om betaling van de transitievergoeding te voorkomen, komt het in de praktijk voor dat werkgevers besluiten de arbeidsovereenkomst na twee jaar ziekte niet te beëindigen. Er is dan sprake van een zogenaamd “slapend dienstverband”. De arbeidsovereenkomst loopt door, terwijl er geen arbeid meer wordt verricht en er ook geen loon meer wordt betaald. De arbeidsovereenkomst is in die situatie een lege huls geworden. Er bestond aanvankelijk enige onduidelijkheid met betrekking tot de toelaatbaarheid van zo’n “slapend dienstverband”. Uit de rechtspraak blijkt inmiddels dat een werkgever niet ernstig verwijtbaar handelt, indien een “slapend dienstverband” in stand wordt gehouden. Een werknemer die in die situatie zelf om ontbinding verzoekt, heeft in beginsel dan ook geen recht op een transitievergoeding en/of een billijke vergoeding.
De risico’s
De werkgever dient zich wel te realiseren dat een “slapend dienstverband” niet risicoloos is. De mogelijkheid bestaat immers dat de werknemer op een gegeven moment weer (gedeeltelijk) arbeidsgeschikt wordt, in welk geval de werknemer aanspraak kan maken op (gedeeltelijke) werkhervatting en loondoorbetaling. De arbeidsovereenkomst bestaat immers nog. Als de werkgever de arbeidsovereenkomst dan alsnog wil beëindigen, kan dit niet meer op grond van langdurige arbeidsongeschiktheid, maar dient er sprake te zijn van een andere voldragen ontslaggrond. Daarnaast is de werkgever – door de inmiddels verstreken tijd – bij beëindiging een hogere transitievergoeding aan de werknemer verschuldigd, omdat de jaren van arbeidsongeschiktheid meetellen bij de berekening van de transitievergoeding.
Algemeen Werkloosheidsfonds
Om werkgevers – die na twee jaar arbeidsongeschiktheid de transitievergoeding moeten betalen – te compenseren, is recent een wetsvoorstel ingediend dat er in hoofdlijnen op neer komt dat werkgevers in voornoemde situatie nog wel een transitievergoeding moeten betalen, maar daarvoor financieel worden gecompenseerd. Deze compensatie wordt gefinancierd vanuit het Algemeen werkloosheidsfonds (AWf), zodat de (uniforme) AWf-premie zal worden verhoogd, hetgeen betekent dat de werkgevers een deel van de compensatie zelf betalen. Er bestaat echter nog de nodige onduidelijkheid met betrekking tot het recht op compensatie en de voorwaarden die daarvoor gelden. Een belangrijke vraag is of de werkgever ook aanspraak op de compensatie kan maken, indien betaling van een beëindigingsvergoeding wordt overeengekomen in een beëindigingsovereenkomst. Er is dan immers formeel geen sprake van een verplichting om een transitievergoeding te betalen.
Het was de bedoeling om de compensatieregeling per 1 januari 2018 in werking te laten treden. Inmiddels is duidelijk geworden dat dit niet haalbaar is, zodat de beoogde ingangsdatum nu 1 januari 2019 is. Van belang is evenwel dat het de bedoeling is dat de compensatieregeling terugwerkende kracht heeft tot 1 juli 2015, zodat de compensatieregeling ook geldt voor de transitievergoedingen die in de periode van 1 juli 2015 tot het moment van inwerkingtreding van de compensatieregeling zijn betaald. Vanwege deze terugwerkende kracht is het voor werkgevers dan ook van belang om hun administratie met betrekking tot de beëindiging van arbeidsovereenkomsten wegens langdurige arbeidsongeschiktheid goed te bewaren.
Wij helpen u graag!
Wilt u meer weten over de compensatieregeling of de beëindiging van een arbeidsovereenkomst in geval van langdurige arbeidsongeschiktheid, dan kunt u contact opnemen met één van de specialisten arbeidsrecht van BAX advocaten belastingkundigen.
Lees verder
17.10.2016 | Edo Moll - 1 reactie(s)
Op 1 september 2016 is de Wet bescherming erfgenamen tegen schulden in werking getreden. Wanneer iemand overlijdt, wordt hij juridisch “opgevolgd” door zijn erfgenaam (of erfgenamen). Opvolgen betekent dat de erfgenaam de bezittingen krijgt, maar ook de schulden en eventuele andere verplichtingen. Wie erfgenaam is, staat in het testament. Als er geen testament is, dan staat in de wet omschreven wie erfgenaam is.
Welke gevolgen heeft een erfenis?
Het kan grote financiële gevolgen hebben om de overledene op te volgen. Wanneer u erfgenaam bent van iemand die alleen maar schulden nalaat, is het af te raden de erfenis te aanvaarden. Door de erfenis te verwerpen, voorkomt u dat u opdraait voor de schulden die de overledene nalaat.
Welke mogelijkheden heeft u?
De wet kent drie keuzemogelijkheden: zuiver aanvaarden, verwerpen of beneficiair aanvaarden. Beneficiair aanvaarden is de meest veilige optie. Daarbij wordt eerst vastgesteld hoeveel bezittingen en schulden er zijn. Pas als het zeker is dat de bezittingen van de erflater voldoende zijn om alle schulden te kunnen betalen, komen de erfgenamen aan bod. Let op: de erfgenaam die zich voortijdig spullen van de erflater toe-eigent, heeft zuiver aanvaard. Het is dan niet meer mogelijk beneficiair te aanvaarden.
‘Koperen pan-uitspraak’
Er is langdurig geprocedeerd over de vraag of er nog beneficiair kan worden aanvaard als de erfgenaam zich iets uit de boedel van de overledene heeft toegeëigend. In de zogenoemde ‘Koperen pan-uitspraak’ heeft de Hoge Raad in 2015 beslist dat het feit dat de erfgenamen met de pinpas van de overledene zijn gaan lunchen, niet altijd hoeft te betekenen dat de erfgenamen dan niet meer beneficiair kunnen aanvaarden. De Hoge Raad betrok in zijn oordeel dat de lunch werd genoten op de dag dat de erfgenamen allerlei praktische zaken rondom de uitvaart aan het regelen waren. De Hoge Raad week af van de hoofdregel en oordeelde dat het te ver gaat om uit ‘die ene lunch’ te concluderen dat de erfgenamen zuiver hadden aanvaard. Deze erfgenamen waren dus niet met hun eigen vermogen aansprakelijk voor alle schulden van de overledene.
Zuiver aanvaarden
Per 1 september 2016 staat in de wet dat een erfgenaam zuiver aanvaardt (en dus niet meer beneficiair kan aanvaarden) wanneer hij goederen van de nalatenschap verkoopt, bezwaart of op andere wijze ervoor zorgt dat schuldeisers zich niet meer op deze goederen kunnen verhalen.
Stel: een erfgenaam denkt niet aan de optie om beneficiair te aanvaarden, omdat er geen redenen zijn om aan te nemen dat de overledene schulden heeft. Als na een paar maanden toch een grote schuld opduikt, dan is het sinds 1 september 2016 mogelijk de kantonrechter om toestemming te vragen alsnog beneficiair te mogen aanvaarden en daardoor gevrijwaard te blijven van de schulden van de overledene.
Heeft u te maken met een erfenis?
Bent u erfgenaam en wilt u meer weten over de mogelijkheden tot beneficiair aanvaarden, verwerpen of zuiver aanvaarden of heeft u andere erfrechtelijke vragen? Neem dan contact op met onze erfrechtspecialist mr. Edo Moll.
Lees verder
17.10.2016 | Derek van Hijkoop - 0 reactie(s)
In de Achterhoek is sprake van bevolkingskrimp, waardoor veel minder nieuwe woningen nodig zijn dan eerder was voorzien. De Achterhoekse gemeenten hebben zich verbonden in de “Regionale Woonagenda 2015-2025” om in die periode nog maar 3.145 nieuwbouwwoningen te bouwen. Voor de gemeente Doetinchem betekent dit bijvoorbeeld dat er nog maximaal 1.375 nieuwe woningen mogen worden gebouwd.
Bestemmingsplannen worden wegbestemd
In diverse bestemmingsplannen zitten nog veel onbenutte bouwblokken, daarom worden deze door middel van bestemmingsplanwijzigingen wegbestemd. Dit betekent dat het bestemmingplan zodanig wordt aangepast dat er niet meer mag worden gebouwd.
Wat betekent dat voor u?
Een aantal inwoners in de Achterhoek bezit een bouwkavel, veelal met de wens om op latere leeftijd een kleine woning te kunnen bouwen. De huidige woning wordt dan verkocht, bijvoorbeeld aan één van de kinderen. Deze groep mensen wordt hard getroffen door het gemeentelijk beleid om de slapende woningcapaciteit weg te bestemmen. Zij hebben nu nog geen behoefte aan kleiner wonen, laat staan dat er een concreet bouwplan voorhanden is.
Meer duidelijkheid
In de jurisprudentie is uitgemaakt dat de gemeente een eigenaar van een bouwkavel ten minste een periode van 12 maanden moet gunnen om een bouwplan te ontwikkelen en hiervoor een bouwvergunning aan te vragen. Laat de eigenaar deze periode voorbijgaan, dan wordt zijn bouwvergunningaanvraag afgewezen en mist hij ook de mogelijkheid om een planschadeclaim in te dienen. Het was dan namelijk voorzienbaar dat de bebouwingsmogelijkheid zou kunnen vervallen.
Dat is natuurlijk zuur. En geen woning én geen schadevergoeding. Het criterium voor toekenning van planschade is dat er voor een redelijk denkend en handelend eigenaar van een bouwblok aanleiding bestond rekening te houden met een planologische verslechtering op zijn perceel. Hiervan is sprake wanneer een gemeente een concreet beleidsvoornemen publiceert waaruit blijkt dat het bouwblok mogelijk wordt wegbestemd. De Achterhoekse gemeenten doen dit door het publiceren van lijsten van bouwblokken die zij voornemens zijn door te halen na verloop van één jaar na de publicatie van deze lijst.
Kijk eens kritisch naar uw toekomstplannen
Bent u eigenaar van een bouwkavel en heeft u plannen om hierop in de toekomst te bouwen, dan is het verstandig alvast een bouwplan te ontwikkelen dat past in het huidige bestemmingsplan. Ook blijft het raadzaam de publicaties van uw gemeente goed in de gaten te houden. Is uw gemeente voornemens uw bouwblok door te halen, dan wordt u niet verrast en kunt u nog tijdig een bouwvergunning aanvragen.
Wilt u graag meer informatie? Neem dan contact op met mr. Derek van Hijkoop. Hij staat u graag met raad en daad terzijde.
Lees verder
17.10.2016 | Maarten Korthuis - 0 reactie(s)
Eenvoudiger en sneller is het ontslaan van een slecht functionerende werknemer niet geworden sinds het nieuwe ontslagrecht geldt. Rechters toetsen streng of wel aan alle wettelijke vereisten is voldaan. Als in een vroegtijdig stadium wordt ingespeeld op de geldende regels kan een, voor de werkgever teleurstellende, ontbindingsbeschikking worden voorkomen.
Aandachtspunten
1. Zorg ervoor dat er geen discussie kan ontstaan over welke taken tot de functie van de werknemer behoren. Een functieomschrijving bij de arbeidsovereenkomst kan een goed instrument zijn om misverstanden te voorkomen. Bij een wijziging van de functie-inhoud is het zinvol om een aangepaste functieomschrijving aan de werknemer te verstrekken. Het is daarbij van belang dat de werknemer de (gewijzigde) functieomschrijving ondertekent. In een ontbindingsprocedure, gebaseerd op disfunctioneren, zal een rechter de bedongen arbeid namelijk als uitgangspunt hanteren.
2. Spreek de werknemer tijdig en duidelijk aan op de onderdelen van zijn functioneren die onder de maat zijn. Geef daarbij ook aan dat beëindiging van de arbeidsovereenkomst de consequentie zal zijn, als het functioneren niet binnen een redelijke termijn verbetert en leg één en ander bewijsbaar vast. De kantonrechter Rotterdam wees dit jaar een ontbindingsverzoek af, mede omdat de werkgever niet onomwonden aan de werknemer duidelijk had gemaakt dat bij uitblijven van verbetering in het functioneren aangestuurd zou worden op ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
3. Stel samen met de werknemer een schriftelijk verbeterplan op, waardoor de werknemer zijn functioneren binnen een redelijke termijn op het juiste niveau kan brengen. De kantonrechter Groningen wees recent een ontbindingsverzoek af, omdat de werkgever de werknemer zelf een verbetervoorstel had laten opstellen, hem daarvoor verantwoordelijk maakte en hem daarop vervolgens afrekende. Bij de uitvoering van het verbeterplan wordt van de werkgever verwacht dat de werknemer wordt gecoacht en eventueel scholing ontvangt. Het is aan te raden om de uitvoering van het verbeterplan regelmatig te evalueren en deze evaluatie ook schriftelijk vast te leggen. De duur van de periode waarbinnen verbetering dient plaats te vinden, zal mede afhangen van de functie, de duur van het dienstverband en bijvoorbeeld de intensiteit van de begeleiding door de werkgever tijdens het verbetertraject.
4. Ga na of er in de periode die zich bevindt tussen een eventuele ontbindingsbeschikking en de einddatum van de arbeidsovereenkomst een andere, passende functie voor de werknemer beschikbaar is. Het gaat daarbij dan om een andere, beschikbare functie waarin de werknemer – al dan niet met enige scholing – geplaatst zou kunnen worden.
Wanneer deze praktische aandachtspunten in acht worden genomen en het functioneren van de werknemer onverhoopt niet verbetert, is aan de wettelijke vereisten voor ontbinding van een arbeidsovereenkomst wegens disfunctioneren voldaan.
Wij helpen u graag!
Wilt u advies over de manier waarop u het beste om kunt gaan met disfunctionerende werknemers? Neem dan contact op met één van de arbeidsrechtspecialisten van BAX advocaten belastingkundigen. Wij helpen u graag!
Lees verder
29.06.2016 | Mike Timmer - 0 reactie(s)
Valt een schuld aan een (verplichtgesteld) bedrijfstakpensioenfonds onder de reikwijdte van de bepalingen over overgang van onderneming? En zo ja, heeft het bedrijfstakpensioenfonds dan een zelfstandig vorderingsrecht op de verkrijger voor de, niet door de vervreemder afgedragen, premies over de periode vóór de overgang? In het GOM-arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden werden beide vragen bevestigend beantwoord.
Een praktische casus
De feiten zijn als volgt. De verkrijger heeft medio 2008 de activa van twee gelieerde vervreemders overgenomen. Zowel de verkrijger als de vervreemders vielen onder het verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfonds voor de glazenwassers- en schoonmaakbranche (hierna: “Bpf”). In verband met een bestaande premieachterstand hebben partijen in een intentieverklaring opgenomen dat eventuele claims van o.a. de pensioenuitvoerder – betrekking hebbend op de periode vóór datum overgang – voor rekening en risico van de vervreemders zouden blijven en derhalve niet zouden worden overgenomen. De afspraak was dat GOM als verkrijger de precieze hoogte van de premieachterstand bij het Bpf zou opvragen, waarna die premieachterstand in mindering zou worden gebracht op de koopprijs.
Het heeft vervolgens bijna 2 jaar geduurd voordat GOM een opgave van de premieachterstand en korte tijd later een sommatie tot betaling van die achterstand van het Bpf ontving. Tot grote schrik van GOM bedroeg de premieachterstand bijna 2 miljoen! GOM weigerde betaling en het Bpf ging naar de kantonrechter. Na toewijzing van de vordering van het Bpf is GOM in hoger beroep gegaan. Het hof diende in zijn arrest vier vragen te beantwoorden, waarvan wij er drie bespreken.
Vraag 1
Allereerst moest het hof oordelen of een vordering van een verplichtgesteld Bpf op de vervreemder onder de “rechten en verplichtingen” valt die bij overgang van onderneming van rechtswege overgaan op de verkrijger. Het hof beantwoordde deze vraag bevestigend. Van belang is immers dat de verplichting tot deelname aan het Bpf na de overgang van onderneming bleef bestaan.
Vraag 2
In de tweede plaats moest het hof beoordelen of de betalingsverplichting ten aanzien van de onbetaalde pensioenpremies van de vervreemders is overgegaan op de verkrijger. Ook deze vraag beantwoordt het hof bevestigend. Het hof verwijst daarbij onder andere naar de wetsgeschiedenis van de bepalingen over overgang van onderneming.
Vraag 3
De derde vraag, had betrekking op mogelijke derdenwerking van de bepalingen over overgang van onderneming. Het Bpf heeft volgens het hof ook een zelfstandig vorderingsrecht op de verkrijger, op grond waarvan de verkrijger kan worden aangesproken tot betaling van de premieachterstand. Deze mogelijkheid bestaat volgens het hof, omdat de overgang van de premieschuld tevens leidt tot overgang van het daaraan gekoppelde vordering van het Bpf. Verder achtte het hof van belang dat zowel de vervreemders als de verkrijger onder het verplicht gestelde Bpf vielen.
Heeft het hof het goed gedaan?
Het oordeel van het hof heeft de nodige kritiek te verduren. Er wordt gesteld dat het oordeel in strijd is met Europese regelgeving en jurisprudentie op dit punt. De bepalingen omtrent overgang van onderneming beogen de rechten van werknemers bij een overgang te beschermen. Uit de Europese regelgeving en de daarop gebaseerde Nederlandse wetgeving blijkt niet dat derdenwerking is beoogd. Daarnaast heeft het hof Amsterdam in 2014 al eens geoordeeld dat vorderingen op de vervreemder niet (van rechtswege) overgaan op de verkrijger bij een overgang van onderneming, omdat de bepalingen omtrent overgang van onderneming alleen betrekking hebben op verplichtingen ten opzichte van de werknemers. Dit oordeel van het hof Amsterdam is geheel in lijn met de Europese rechtspraak over dit onderwerp.
Bezint eer ge begint
Hoewel de nodige vraagtekens kunnen worden geplaatst bij de uitspraak van het hof, maakt de uitspraak duidelijk dat het verstandig is om een goed due diligence-onderzoek te laten uitvoeren voordat een overname wordt gerealiseerd. Zelfs wanneer uitdrukkelijk afspraken worden gemaakt over betalingsverplichtingen met betrekking tot de periode vóór de overname kunnen dergelijke verplichtingen toch voor rekening van de verkrijger komen. Indien u voor een overname staat, staan wij u graag terzijde bij het gehele overnameproces.
Lees verder
29.06.2016 | Mike Timmer - 1 reactie(s)
De zomervakantie staat voor de deur en dat betekent naast de nodige ontspanning ook meer dan genoeg tijd voor sportieve activiteiten. Wij zijn het hele jaar door aan het trainen voor verschillende hardloopwedstrijden in Nederland, zo ook voor het jaarlijks terugkerende BAX2Give evenement. Op zoek naar afwisseling? Met een top 3 van leukste hardloopsteden in Europa hopen wij een bijdrage te kunnen leveren aan uw sportieve activiteiten deze zomer.
Barcelona
De boulevard van Barcelona is dankzij de vlakte meer dan geschikt voor een hardloopsessie. In de vroege ochtend, zodat de hitte nog niet overweldigend is, genietend van een prachtig uitzicht over de zee, wordt hardlopen niet alleen presteren maar ook genieten. Een echte aanrader!
Londen
Londen lijkt misschien niet de meest geschikte locatie vanwege de drukte, maar een hardloopronde langs de Theems is zeker een aanrader. Ook Hyde Park staat hoog op het lijstje. Op zoek naar uitdaging? Kies dan voor de heuvels in Greenwich Park!
Amsterdam
Deze zomer een vakantie in Nederland gepland? Amsterdam is druk bezig met het verbeteren van de hardlooproutes. Door middel van gekleurde ‘punaises’ op de grond kunnen sportievelingen zelf de gewenste afstand kiezen. De perfecte gelegenheid om eens meer te zien van de stad dan alleen de toeristische plekken.
Het team van BAX advocaten belastingkundigen wenst u een prachtige en sportieve zomervakantie!
Lees verder
29.06.2016 | Bjorn Harbers - 0 reactie(s)
De verplichting tot het uitvoeren van de ‘uitkeringstoets’ bij dividenduitkeringen door het bestuur is vrij nieuw. Tot voor kort ontbrak het daarom aan rechtelijke uitspraken rondom deze uitkeringstoets. De rechtbank Gelderland bracht daar recent verandering in.
Goedkeuring verlenen
Een belangrijke wijziging bij de invoering van de Flex-B.V. is de in artikel 2:216 lid 2 BW neergelegde verplichting van het bestuur om goedkeuring te verlenen aan een voorgenomen dividendbesluit. Het instrument dat het bestuur daarvoor heeft, is de zogeheten ‘uitkeringstoets’. Handelt het bestuur niet correct bij het uitvoeren van die uitkeringstoets, dan kan dat leiden tot aansprakelijkheid van de individuele bestuurders.
Wettelijke vereisten
Bij een dividenduitkering dient aan de volgende twee voorwaarden te worden voldaan. De eerste voorwaarde is het uitvoeren van een balanstoets door de algemene vergadering van aandeelhouders (AVA). Dit houdt in dat de AVA toetst of het eigen vermogen groter is dan de wettelijke of statutaire reserves. Vervolgens dient het bestuur het besluit van de AVA goed te keuren aan de hand van de uitkeringstoets.
Vuistregels voor toetsing
De wetgever heeft enkele vuistregels gegeven voor de wijze waarop het bestuur moet toetsen. Bij de beoordeling dient rekening te worden gehouden met de gevolgen van de uitkering voor de liquiditeit, solvabiliteit en rentabiliteit van de vennootschap. Daarnaast moet de vennootschap na de uitkering nog kunnen voldoen aan haar opeisbare verplichtingen. Daarbij hoeft het bestuur in beginsel niet verder te kijken dan één jaar vooruit.
Aansprakelijkheid
Wanneer blijkt dat het bestuur ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de dividenduitkering dan kunnen de individuele bestuurders hoofdelijk aansprakelijk zijn voor terugbetaling van maximaal het uitgekeerde bedrag, te vermeerderen met rente. Als een faillissement van de vennootschap volgt en de uitkering een belangrijke oorzaak hiervan blijkt te zijn, dan kunnen de bestuurders zelfs worden aangesproken voor het volledige tekort in het faillissement. Ook aandeelhouders kunnen aansprakelijk worden gesteld voor het aan hen uitgekeerde bedrag.
In de praktijk
Hieronder volgt een recente uitspraak van de rechtbank Gelderland rondom het hierboven besproken onderwerp.
Bij de herontwikkeling van een onroerend goed, besluiten diverse partijen om de samenwerking op te zeggen. De betrokken vennootschappen raken verstrikt in een juridische procedure. Ter beslechting daarvan wordt een vaststellingsovereenkomst gesloten. Kort daarna blijkt dat binnen die vennootschap een dividenduitkering heeft plaatsgevonden, waarvoor een rechtsgeldig besluit van de AVA én goedkeuring van het bestuur bestond. Achteraf bleek dat de dividenduitkering op basis van de toetsingen ten onrechte heeft plaatsgevonden. In de procedure bij de rechtbank Gelderland is de aansprakelijkheid van de aandeelhouder en bestuurder voor het bedrag van de dividenduitkering aan de orde.
De rechtbank Gelderland overweegt onder meer dat de wetgever het zwaartepunt van de verplichtingen op grond van artikel 2:216 BW bij de bestuurder heeft gelegd. Daarom is er - in deze casus - geen reden aanwezig om de aandeelhouder hiervoor aansprakelijk te stellen.
De vennootschap in deze casus bestond tijdens het besluit tot dividenduitkering korter dan een jaar. Er waren nog geen jaarstukken beschikbaar, maar slechts een voorlopige (onvolledige ) kolommenbalans. Op basis van de balans- en uitkeringstoets dient een bestuurder in zo’n geval extra voorzichtig te zijn bij het verlenen van goedkeuring, omdat een groot geldbedrag aan de vennootschap wordt onttrokken.
De rechtbank acht de bestuurder aansprakelijk voor het tekort en veroordeelt de bestuurder tot terugbetaling aangezien de bestuurder onvoldoende rekening heeft gehouden met uitgaven die na het dividendbesluit zijn gedaan en die waren te beschouwen als normale en daarmee voorzienbare exploitatiekosten.
Wees bedachtzaam!
BAX advocaten belastingkundigen adviseert bestuurders en aandeelhouders bij tal van vennootschappelijke vraagstukken. Wees bedacht bij het verlenen van goedkeuring aan een dividendbesluit op toekomstige kosten en verplichtingen. Een bestuurder kan niet eenvoudig ontkomen aan de verantwoordelijkheden die gelden bij het goedkeuren van een dividenduitkering.
Lees verder
29.06.2016 | Minke Hissink - 0 reactie(s)
Het aangaan van een huwelijk of een geregistreerd partnerschap is bij uitstek een moment om na te denken over de gevolgen van de positie van uw vermogen. Wat zijn de gevolgen voor het vermogen van u en uw partner en wat gaat er, als het aan de wetgever ligt, veranderen?
Hoe is het nu geregeld?
Het standaard stelsel in het huidige huwelijksvermogensrecht is de algehele gemeenschap van goederen. Het gehele vermogen van beide partners van voor het huwelijk (ook geregistreerd partnerschap) valt, door het sluiten van het huwelijk, in de gemeenschap. Als partners dit gevolg niet willen, moeten zij daarover afspraken maken. Dat kan door het opstellen van huwelijkse voorwaarden. Hierdoor kan geheel of gedeeltelijk worden afgeweken van het wettelijke stelsel van de algehele gemeenschap van goederen, waardoor een beperkte gemeenschap ontstaat of zelfs elke gemeenschap van goederen wordt uitgesloten.
Het wetsvoorstel
De Tweede Kamer heeft op 19 april 2016 ingestemd met het wetsvoorstel beperking gemeenschap van goederen. Het voorstel ligt nu bij de Eerste Kamer.
Indien het wetsvoorstel wet wordt, is het ontstaan van een gemeenschap van goederen niet langer het uitgangspunt. Als u dan trouwt en geen afspraken maakt, ontstaat niet langer een gemeenschap van goederen, maar slechts een beperkte gemeenschap van goederen. Het vermogen, erfenissen en giften van voor het huwelijk vallen dan niet in het gemeenschappelijke vermogen. Die bestanddelen blijven behoren tot het privévermogen. Hierdoor ontstaan dus 3 gescheiden vermogens: het vermogen van voor het huwelijk van beide partners afzonderlijk én het gemeenschappelijke vermogen.
Het wetsvoorstel heeft geen gevolgen voor huwelijken die reeds voltrokken zijn ten tijde van de inwerkingtreding van de wet.
De ondernemer
Bent u ondernemer en wilt u niet dat uw onderneming deel gaat uitmaken van het gemeenschappelijk vermogen, dan is het in het huidige stelsel nog van belang om huwelijkse voorwaarden op te (laten) maken. De voorliggende wetswijziging maakt dit straks deels overbodig. Het ondernemingsvermogen dat bestaat ten tijde van het sluiten van het huwelijk, blijft dan privévermogen. Het vermogen dat gedurende het huwelijk wordt opgebouwd, gaat wel deel uitmaken van het gemeenschappelijk vermogen.
Om ook dat deel van het ondernemingsvermogen buiten de gemeenschap te houden, is het van belang tijdig goede afspraken te maken en vast te leggen. Het hebben van gescheiden vermogens vergt ook een duidelijk gescheiden administratie. Doet u dit niet, dan loopt u het risico dat de privévermogens alsnog als gemeenschappelijk vermogen worden aangemerkt, hetgeen in geval van een echtscheiding tot onaangename verrassingen kan leiden. Het voeren van een gescheiden administratie is ook gewenst voor het geval zakelijke schuldeisers zich trachten te verhalen op het privévermogen van uw partner.
Heeft u trouwplannen?
Wordt het wetsvoorstel aangenomen, dan wijzigt het wettelijk uitgangspunt van het huwelijksgoederenregime dus naar een beperkte gemeenschap van goederen. Heeft u trouwplannen en wilt u weten wat de gevolgen van deze wetswijziging voor u zijn of bent u ondernemer en wilt u de zaken tijdig goed geregeld hebben, neem dan contact met ons op!
Lees verder
29.06.2016 | Jeroen Aalberts - 0 reactie(s)
De Belastingdienst kan weinig begrip opbrengen voor belastingplichtigen die zwart geld aanhouden in het buitenland. Zeker wanneer het gaat om buitenlandse bankrekeningen die worden aangehouden met het doel om de Belastingdienst het zicht te ontnemen op (het ontstaan van) deze rekeningen en de inkomsten hierop. Belastingplichtigen riskeren hiermee dan ook forse boetes.
Informatie inwinnen
Wat als de Belastingdienst slechts een vermoeden heeft dat de belastingplichtige beschikt over buitenlandse bankrekeningen? Dan mag daarnaar worden gevraagd, mits de Belastingdienst voldoende aanknopingspunten heeft om te veronderstellen dat deze rekeningen daadwerkelijk bestaan. De Belastingdienst heeft weliswaar een ruime bevoegdheid om informatie in te winnen, maar deze is niet onbegrensd. Een “fishing expedition” waarbij de Belastingdienst vragen stelt onder het mom van ‘niet geschoten is altijd mis’, is niet toegestaan.
Omkering bewijslast
Als de Belastingdienst van mening is dat een belastingplichtige onvoldoende meewerkt aan de beantwoording van vragen die betrekking hebben op (vermeende) buitenlandse banktegoeden, zal de Belastingdienst een zogenoemde informatiebeschikking afgeven. Hierdoor wordt de belastingplichtige in een lastige bewijspositie gebracht (omkering bewijslast). Deze heeft dan in beginsel geen andere keus dan de informatiebeschikking aan te vechten. In de procedure die dan volgt, zal de Belastingdienst duidelijk moeten maken dat géén sprake is van fishing expedition. De belastingplichtige zal de rechter ervan moeten zien te overtuigen dat hij geen informatie heeft achtergehouden.
De inkeerregeling
We zien dat het bankgeheim steeds verder afbrokkelt. In toenemende mate vindt gegevensuitwisseling met het buitenland plaats. Veel belastingplichtigen met verzwegen buitenlandse bankrekeningen kiezen dan ook eieren voor hun geld door gebruik te maken van de inkeerregeling. Deze biedt de mogelijkheid om alsnog aangifte te doen of eerder gedane aangiften vrijwillig te verbeteren. Inkeren kan zolang de Belastingdienst de buitenlandse bankrekeningen niet zelf al op het spoor is en geldt als een strafverminderende omstandigheid bij het opleggen van een vergrijpboete.
Wijziging per 1 juli 2016
Bij inkeer binnen twee jaar nadat ten onrechte geen of een onjuiste aangifte is gedaan ten aanzien van buitenlandse bankrekeningen, wordt de vergrijpboete gematigd tot nihil. Bij inkeer na deze twee jaar, bedraagt de vergrijpboete 60% van het alsnog verschuldigde, per 1 juli 2016 is dit verhoogd naar 120%. Bij inkeer gaat het overigens niet zelden alleen om de vermogensrendementsheffing van Box 3. Afhankelijk van de herkomst van het zwarte geld kan onder bepaalde omstandigheden ook een navordering van inkomstenbelasting in Box 1 of erfbelasting op de loer liggen. Een goede begeleiding bij de inkeer is dan ook onontbeerlijk. Neem contact op met onze specialisten voor meer advies rondom buitenlandse bankrekeningen.
Lees verder
10.05.2016 | Annemieke Wiltink - 0 reactie(s)
De zorgplicht van de assurantietussenpersoon blijft voer voor rechters. Ook de Autoriteit Financiële Markten (AFM) bemoeit zich regelmatig met de rechten en plichten van de tussenpersoon. Zo heeft de AFM vorig jaar onderzoek gedaan naar arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, waarbij is gebleken dat adviseurs nog te vaak onzorgvuldig te werk gaan. Vaak bestonden onderzochte adviesdossiers uit niet meer dan een aanvraagformulier van de productaanbieder en voldeden derhalve niet aan de vereisten uit de Wet op het financieel toezicht (Wft).
DE PLICHT VAN DE ASSURANTIETUSSENPERSOON
De kamerstukken verwoorden de plicht van de assurantietussenpersoon als volgt:
“Elke tussenpersoon die zijn beroep goed uitoefent, ongeacht of hij al dan niet de premies int of daarvoor verantwoordelijk is, zal al de door hem gesloten verzekeringen regelmatig toetsen aan de werkelijkheid en daartoe de verzekeringnemers bezoeken; zijn taak is voor de belangen van deze verzekeringnemers te waken en zodoende de vertrouwenspositie die hij behoort in te nemen te bevestigen en te versterken”.
OM WELKE PLICHTEN GAAT HET?
In een voor de praktijk nog steeds belangrijk arrest (HR 10 januari 2003, NJ 2003, 375) zijn de volgende “plichten” geformuleerd:
a) de tussenpersoon dient verzekeringnemers tijdig opmerkzaam te maken op gevolgen die aan hem bekend geworden feiten voor dekking onder verzekeringsovereenkomsten kunnen hebben;
b) de tussenpersoon dient erop toe te zien dat door of namens verzekeringnemer aan verzekeraars tijdig alle mededelingen worden gedaan, waarvan de tussenpersoon behoort te begrijpen dat die vallen onder de mededelingsplicht in verband met risicoverzwarende omstandigheden;
c) de tussenpersoon moet die feiten en omstandigheden meedelen aan de verzekeraar die hem bekend zijn of redelijkerwijze bekend behoren te zijn. Indien de tussenpersoon over een omstandigheid die mogelijk aanleiding kan geven tot een beroep op risicoverzwaring onvoldoende gegevens heeft of er niet van uit mag gaan dat gegevens nog volledig en juist zijn, dient de tussenpersoon daarnaar bij de verzekeringnemer te informeren.
ENKELE SITUATIES UITGELICHT
De situatie komt regelmatig aan het licht, zo ook in een arrest van het Gerechtshof Den Haag (7 oktober 2014, gepubliceerd 20 oktober 2015 onder nummer ECLI:NL:GHDHA:2014:3108). Hierbij overwoog het hof dat de tussenpersoon zijn opdrachtgever expliciet dient te wijzen op een belangrijke polisvoorwaarde en de gevolgen van het niet naleven van de voorwaarde. Dit geldt ook wanneer het polisblad de voorwaarden en de gevolgen expliciet beschrijft. Zoals door het hof geformuleerd, is een tussenpersoon door de zorgplicht meer dan louter een “doorgeefluik”.
Dat de zorgplicht van de assurantietussenpersoon nog steeds actueel is en verduidelijking behoeft, blijkt uit een recent arrest (HR 26 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:336 (X / Aegon c.s.), waarin aan de orde kwam dat de assurantietussenpersoon nader bij zijn cliënt dient te informeren naar de betreffende achtergronden als de tussenpersoon op de hoogte is van een eerdere opzegging van een verzekeraar jegens die cliënt. Dit om hem te waarschuwen voor de gevolgen van het niet, onjuist of onvolledig invullen van een vragenformulier van de verzekeraar.
TIPS VOOR DE ASSURANTIETUSSENPERSOON?
Onze belangrijkste tips zijn: ‘vraag door’ en ‘leg vast’. Mocht u als assurantietussenpersoon of als verzekeringnemer te maken hebben met een kwestie waarbij juridische hulp gewenst is, neem dan geheel vrijblijvend contact op met onze specialist verzekeringsrecht mr. Annemieke Wiltink.
Lees verder
10.05.2016 | Melissa Meffert - 0 reactie(s)
Het is er – na lange tijd en de nodige kritiek – per 1 mei 2016 dan toch van gekomen, de Verklaring Arbeidsrelatie (“VAR”) is niet langer geldig. Op 2 februari 2016 heeft ook de Eerste Kamer groen licht gegeven voor de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (“Wet DBA”). Daardoor gaat het huidige systeem voor de (fiscale) kwalificatie van de arbeidsrelatie tussen opdrachtgever en opdrachtnemer door middel van de VAR op de schop.
INHOUDINGS- EN PREMIEPLICHT
In het fiscaal recht en het sociale zekerheidsrecht wordt onderscheid gemaakt tussen zelfstandigen en werknemers. Dit onderscheid is van belang voor het antwoord op de vraag of er sprake is van een inhoudings- en premieplicht voor de loonheffingen en een verzekeringsplicht voor de werknemersverzekeringen.
DE ZEKERHEID VAN DE VAR
Op basis van de oude wetgeving kon de opdrachtnemer een VAR aanvragen bij de Belastingdienst, waarmee gedurende 1 jaar zekerheid werd verkregen over de fiscale status van de inkomsten, die voortvloeiden uit de arbeidsrelatie tussen een opdrachtgever en opdrachtnemer.
Wanneer de opdrachtnemer in het bezit was van een VAR – winst uit onderneming (“VAR WUO”) had de opdrachtgever de zekerheid dat hij geen loonheffing en sociale premies in hoefde te houden. Ook als achteraf bleek dat de VAR WUO ten onrechte was afgegeven (met uitzondering van fraude). De opdrachtgever was, met een VAR WUO van de opdrachtnemer, gevrijwaard van mogelijke naheffingsaanslagen. De Belastingdienst kon zich alleen op de opdrachtnemer verhalen. De opdrachtgever bleef buiten schot. De Wet DBA brengt hier verandering in.
VERANTWOORDELIJKHEID IN BALANS
Met de Wet DBA is de verantwoordelijkheid van de opdrachtnemer en opdrachtgever bij het beoordelen van hun arbeidsrelatie in balans gebracht. De opdrachtgever is nu ook verantwoordelijk, waarmee de handhavingsmogelijkheden worden verbeterd en schijnzelfstandigheid kan worden teruggedrongen.
Op basis van de Wet DBA wordt gewerkt met vooraf beoordeelde (model-)overeenkomsten. Opdrachtgever en opdrachtnemer kunnen gebruik maken van een modelovereenkomst van de Belastingdienst, waarvan reeds is geoordeeld dat er géén sprake is van een dienstbetrekking. Ook kan er een eigen overeenkomst ter beoordeling aan de Belastingdienst worden voorgelegd. Deze regeling beoogt partijen op voorhand zekerheid te verschaffen over de (fiscale) kwalificatie van de samenwerking.
VERRICHTE ARBEID
Als partijen gebruik maken van een goedgekeurde (model-)overeenkomst staat vast dat de arbeidsverhouding tussen partijen géén dienstbetrekking voor de loonheffingen inhoudt, zodat de opdrachtgever gedurende een periode van 5 jaar geen loonheffingen en sociale premies hoeft af te dragen. Het is daarbij wel van groot belang, dat de arbeid conform de goedgekeurde overeenkomst wordt verricht. Indien de Belastingdienst constateert dat dit niet het geval is, kunnen zowel de opdrachtnemer als de opdrachtgever alsnog worden aangesproken tot afdracht van loonheffing en sociale premies.
OPDRACHTGEVERS NIET LANGER GEVRIJWAARD
De goedgekeurde (model-)overeenkomst heeft – in tegenstelling tot een VAR WUO – géén vrijwarende werking voor de opdrachtgever. Het risico op naheffing ligt niet meer uitsluitend bij de opdrachtnemer, maar ook bij de opdrachtgever. Om naheffingsaanslagen te voorkomen, zal de opdrachtgever er dan ook op moeten toezien dat er conform de goedgekeurde overeenkomst wordt gehandeld.
OVERGANGSPERIODE
Om partijen de tijd te geven zich aan te passen aan de nieuwe wetgeving, geldt er van 1 mei 2016 tot 1 mei 2017 een overgangsperiode. De Belastingdienst zal in die periode wel toezicht houden, maar terughoudend handhaven en zo nodig waarschuwingen geven. Daarnaast heeft de Belastingdienst een handreiking gepubliceerd, waarin het beoordelingskader van de Wet DBA uiteengezet wordt.
WIJ HELPEN U GRAAG!
Wilt u meer weten over de (gevolgen van de) Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties en ervoor zorgen dat u tijdig en goed op de nieuwe wetgeving bent voorbereid, dan kunt u contact opnemen met één van de specialisten arbeidsrecht van BAX advocaten belastingkundigen: mr. Melissa Meffert, mr. Mike Timmer of mr. Vincent Jongerius.
Lees verder
10.05.2016 | Arjen Drent - 0 reactie(s)
Per 1 januari 2016 heeft de nieuwe Regeling Aanwijzing Directeur-grootaandeelhouder, de sinds 1997 geldende ministeriële regeling, vervangen. Deze regeling bepaalt wanneer statutaire bestuurders van een N.V., B.V. of een naar buitenlands recht opgerichte vennootschap met een in aandelen verdeeld kapitaal, als directeur-grootaandeelhouder (DGA) worden beschouwd. Een DGA is niet premieplichtig voor de werknemersverzekeringen, maar heeft ook geen recht op eventuele uitkering van de werknemersverzekeringen (ZW, WIA, WW, WAO).
WAT BETEKENT DE NIEUWE REGELING?
De noodzaak van de nieuwe regeling was de introductie van de Flex-B.V. op 1 oktober 2012. De regeling gaat er vanuit dat er geen reële gezagsverhouding is tussen de vennootschap en haar bestuurder, als de bestuurder zelf doorslaggevend over zijn ontslag kan besluiten. Wanneer een bestuurder niet in een ondergeschikte positie verkeert, is er geen sprake van werknemerschap voor de werknemersverzekeringen en is de bestuurder niet premieplichtig. De aanwezigheid van een gezagsverhouding is, net zoals bij de oude regelgeving, doorslaggevend.
BAX heeft de belangrijkste criteria voor het bepalen van de DGA voor u op een rij gezet. Onder een DGA wordt verstaan:
a) een bestuurder die, al dan niet tezamen met zijn echtgenoot, houder is van een zodanig aantal aandelen, dat hij op grond van de statuten over zijn eigen ontslag kan besluiten;
b) een bestuurder die, tezamen met bloed- en aanverwanten tot en met de derde graad, al dan niet tezamen met zijn echtgenoot, houder is van aandelen die ten minste twee derde van de stemmen vertegenwoordigen, zodat hij over zijn ontslag kan besluiten;
c) een bestuurder die een zodanige zeggenschap heeft, door tussenkomst van een rechtspersoon waarvan hij bestuurder is of door een vennootschap waarvan hij aandelen houdt, dat hij hierdoor doorslaggevend over zijn ontslag kan besluiten. De relatie tot de bloed- en aanverwanten is hierop eveneens van toepassing;
d) bestuurders die samen alle aandelen van de vennootschap bezitten en als aandeelhouders een gelijk of nagenoeg gelijk deel van het kapitaal van de vennootschap vertegenwoordigen. Deze regeling geldt ook voor de middellijk gehouden aandelen door tussenkomst van een rechtspersoon waarvan hij bestuurder is of door tussenkomst van een vennootschap waarvan hij aandelen houdt (nevengeschiktheid).
WAT IS HET VERSCHIL MET DE OUDE SITUATIE?
BAX heeft het verschil tussen de oude en de nieuwe regeling voor u samengevat.
In de nieuwe regeling heeft een bestuurder niet langer de mogelijkheid om bij het UWV aan te tonen dat er sprake is van ondergeschiktheid.
De toepasselijkheid van de regeling op de indirect bestuurde is uitgebreid ten opzichte van de oude regeling, waardoor er minder snel sprake is van premieplicht.
Voor de onder a), b) en c) genoemde criteria is het begrip ‘echtgenoot’ gewijzigd nu de geregistreerde partner ook onder dit begrip valt.
Voor de nieuwe regeling telt het aandelenbezit van de bestuurder mee voor beantwoording van de vraag of ten minste twee derde van de stemrechten binnen de familiekring worden gehouden (zie criterium b). Dit was in de oude regeling volgens de Hoge Raad niet het geval.
Voor het criterium onder d) (nevengeschiktheid) is onder de nieuwe regeling vereist dat de bestuurders gezamenlijk alle aandelen in de vennootschap bezitten.
NIEUWE BEOORDELING ARBEIDSVERHOUDING
De nieuwe regels gelden per 1 januari 2016 omdat de regeling op diverse punten afwijkt van de oude regeling en is ingevoerd zonder te voorzien in overgangsrecht. Vanwege de genoemde afwijkingen in de regeling zal de arbeidsverhouding van de DGA opnieuw beoordeeld moeten worden. In het bijzonder geldt dat voor de gevallen waarin:
bestuurders louter op grond van de uitspraak van de Hoge Raad premieplichtig zijn;
een bestuurder op zijn verzoek door het UWV niet als DGA is aangemerkt;
via een houdster- of management B.V. werkzaamheden worden verricht voor werkmaatschappijen;
sprake is van een gespreid aandelenbezit;
er een meewerkende partner is;
de aandelen zijn gecertificeerd;
er meewerkende familieleden zijn van bestuurder.
TERUGGAVE VAN PREMIE
Wanneer de nieuwe regeling de situatie heeft gewijzigd, waardoor de premieplicht per 1 januari 2016 is komen te vervallen, zijn de premies niet langer verschuldigd. Eventueel ten onrechte ingehouden en afgedragen premies kunnen bij de Belastingdienst worden teruggevraagd.
VOOR AL UW VRAGEN EEN CONCREET ADVIES
Mocht u als statutair bestuurder nog niet aan een herbeoordeling zijn toegekomen, zijn er ten onrechte premies ingehouden en afgedragen of bent u benieuwd naar uw mogelijkheden met betrekking tot de premieplicht? Neem dan gerust contact op met onze specialisten Arjen Drent of mr. Jeroen Aalberts. Wij voorzien u graag van een concreet advies.
Lees verder
10.05.2016 | Mike Timmer - 0 reactie(s)
De rechtbank Zeeland-West-Brabant was in haar vonnis van 8 maart 2016 zeer duidelijk. Een directeur groot aandeelhouder (DGA) is aansprakelijk voor openstaande belastingschulden (alsmede de boetes, rente en kosten) als de DGA wel zijn eigen salaris betaalt, maar de belastingschuld van de onderneming niet voldoet en verder laat oplopen. Daarbij vond de rechtbank dat het niet van belang was of er al dan niet een melding van betalingsonmacht was gedaan. Aan de hand van de volgende zaak geven wij u graag uitleg over dit vonnis.
DE AANSPRAKELIJKHEID VAN DE DGA
De DGA was bestuurder van twee ondernemingen die sinds 2007 een fiscale eenheid vormden voor de omzetbelasting (BTW). Toen één van de ondernemingen failliet werd verklaard, werd de fiscale eenheid in 2013 doorbroken. Vervolgens werden vijf naheffingsaanslagen BTW aan de fiscale eenheid opgelegd over de periode van 2011 tot en met 2013. De naheffingsaanslagen bleven onbetaald. De inspecteur stelde de DGA van de niet gefailleerde onderneming daarom aansprakelijk voor de naheffingsaanslagen, inclusief de boete c.a.
OP NAAR DE RECHTER
Omdat de DGA het niet eens was met deze aansprakelijkheid, stapte hij naar de rechter. Daar stelde hij dat de failliete onderneming schuldig was aan het ontstaan van de belastingschuld. Bovendien vond hij het bedrag waarvoor hij aansprakelijk gesteld was te hoog en zou de inspecteur ten onrechte geen rekening hebben gehouden met de melding betalingsonmacht.
Volgens de rechter was dat alles in het geheel niet relevant. De DGA was tijdens het ontstaan van de belastingschulden bestuurder van de gefailleerde onderneming en bovendien was gebleken dat de DGA steeds het hem toekomende salaris had ontvangen, terwijl de BTW schuld opliep. De rechter vond dat de DGA er als bestuurder van de onderneming voor had moeten zorgen dat de belastingen tijdig betaald werden.
VOORKOM VERVELENDE SITUATIES
Als uw onderneming in zwaar weer verkeert, is het van belang om tijdig juridisch advies in te winnen. Feitelijke gedragingen van de bestuurder (kort) voorafgaand aan het faillissement worden immers logischerwijze door de curator in volle omvang getoetst. Dit betekent onder andere dat de bestuurder zijn eigen belangen niet boven de belangen van schuldeisers mag stellen en dat hij in het belang van de onderneming heeft te ondernemen.
VRAAG ADVIES!
Veel gedragingen zullen de toets der kritiek uiteindelijk niet doorstaan. Toch zijn er mogelijkheden om een onderneming uit het zware weer te krijgen. Wilt u graag advies of meer informatie over de mogelijkheden voor uw onderneming? Neem dan contact op met één van onze specialisten ondernemingsrecht: mr. Bjorn Harbers, mr. Vincent Jongerius of mr. Mike Timmer.
Lees verder
03.12.2015 | Mike Timmer - 0 reactie(s)
Uitspraak rechtbank
Een docent geeft een leerling vooraf de antwoorden van een toets. De werkgever wenst ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
De kantonrechter ontbindt deze, maar kent aan de docent wel een transitievergoeding toe. De kantonrechter houdt namelijk rekening met het lange dienstverband van de docent en rekent de docent dus, bij het al dan niet toekennen van de vergoeding althans, niet af op de gedraging. Dat verbaast enigszins omdat de docent geen spijt had van zijn actie, terwijl die naar mijn oordeel wel de kern raakt van de arbeidsrelatie. De werkgever doet er verstandig aan om in hoger beroep te gaan, zodat de toegekende transitievergoeding kan worden aangetast.
De transitievergoeding wordt overigens voorwaardelijk toegekend. De docent kan daarop eerst aanspraak maken in het geval hij niet in aanmerking komt voor de bovenwettelijke WW-uitkering op grond van de toepasselijke CAO.
Hebt u vragen over individuele ontbindingstrajecten met werknemers? Neem dan contact op met Mike Timmer.
Tags: transitievergoeding
Lees verder
09.06.2015 | Mike Timmer - 0 reactie(s)
Opzegging arbeidsovereenkomst onbepaalde tijd AOW/pensioengerechtigde werknemer:
Vanaf 1 juli 2015 geldt dat indien met een oudere werknemer vóór het bereiken van de AOW- of pensioengerechtigde leeftijd een arbeidsovereenkomst is aangegaan, de werkgever de arbeidsovereenkomst kan opzeggen tegen de dag waarop de werknemer de in de AOW bedoelde leeftijd heeft bereikt. Indien voor de werknemer een afwijkende pensioenleeftijd geldt, kan deze opzegging plaatsvinden tegen waarop de werknemer de leeftijd heeft bereikt waarop voor hem recht op pensioen ontstaat. Voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst is vanaf 1 juli as in deze gevallen geen instemming van de werknemer, toestemming van het UWV of ontbinding door de kantonrechter meer nodig. Deze wettelijke opzegmogelijkheid geldt, tenzij schriftelijk anders is overeengekomen.
Ragetlie-regel:
Op de hiervoor geschetste situatie, is in beginsel de Ragetlie-regel (artikel 7:667 lid 4 BW) van toepassing. Deze regel is niet van toepassing als de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontbonden door de rechter of rechtsgeldig is opgezegd. Gelet daarop is de huidige werkwijze (tot 1 juli as) dat indien de behoefte bestaat om de arbeidsovereenkomst voor te zetten na het bereiken van de pensioenleeftijd/AOW-leeftijd, de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden. Vanaf 1 juli 2015 is die noodzaak er echter niet meer omdat alsdan geldt dat de Ragetlie-regel evenmin van toepassing is als de opzegging geschiedt op of na de AOW- of pensioengerechtigde leeftijd.
In de laatste zin van de Ragetlie-bepaling wordt opgenomen dat deze regel niet geldt indien de tijdelijke arbeidsovereenkomst een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd opvolgt, welke laatste arbeidsovereenkomst wegens het bereiken van de AOW- of pensioengerechtigde leeftijd door een daartoe strekkend beding is geëindigd. Als de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd door een vooraf overeengekomen pensioenontslagbeding eindigt en wordt opgevolgd door een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, dan eindigt deze dus van rechtswege zonder dat opzegging is vereist. Let op, de aanzegging is wel vereist.
Tijdelijke contracten (wetsvoorstel):
In het wetsvoorstel “Werken na de AOW-gerechtigde leeftijd (34.073)” wordt naar verwachting geregeld dat het mogelijk is om AOW-gerechtigde werknemers maximaal 6 tijdelijke contracten te geven binnen een periode van maximaal 48 maanden. Daarmee wordt dus afgeweken van artikel 7:668a BW. Voor de goede orde merk ik op dat de Eerste kamer zich nog moet buigen over dit wetsvoorstel, (thans is men doende met de schriftelijke voorbereiding voor de plenaire behandeling). Als het wetsvoorstel wordt aangenomen, dan zullen de effecten van de wet worden geëvalueerd. Deze evaluatie richt zich op de effecten in de eerste twee jaren na inwerkingtreding van het wetsvoorstel. In ieder geval zal onderzoek worden gedaan naar het antwoord op de vraag of de verkorting van de loondoorbetalingsverplichting bij ziekte leidt tot verdringing op de arbeidsmarkt.
Transitievergoeding:
Na 1 juli 2015 dient in beginsel door werkgevers een transitievergoeding te worden betaald aan werknemers van wie de arbeidsovereenkomst ten minste 24 maanden heeft geduurd. Op deze hoofdregel geldt echter voor oudere werknemers een uitzondering indien het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst geschiedt op of na het bereiken van de AOW- of pensioengerechtigde leeftijd. De transitievergoeding is in die situatie niet verschuldigd.
13 weken loondoorbetalingsverplichting bij ziekte (wetsvoorstel):
In het wetsvoorstel “Werken naar AOW” is opgenomen dat aan een zieke werknemer, die de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt, maximaal 13 weken het loon moet worden doorbetaald. Eventuele re-integratieverplichtingen voor een zieke werknemer vervallen na 13 weken en het opzegverbod tijdens ziekte is voor de AOW-gerechtigde werknemers teruggebracht naar 13 weken.
Tags: opzeggingarbeidsovereenkomst, AOW/pensioen, werknemer
Lees verder
03.06.2015 | Mike Timmer - 0 reactie(s)
Sedert 1 januari 2015 geldt een aanzegverplichting (artikel 7:668 BW). Op grond van deze verplichting is de werkgever gehouden om de werknemer, uiterlijk een maand voordat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege eindigt, schriftelijk te informeren over het gegeven of de overeenkomst al dan niet zal worden voortgezet. Bij voortzetting dient de werkgever de werknemer overigens over de arbeidsvoorwaarden waaronder de arbeidsovereenkomst wordt voortgezet te informeren. In het geval de werkgever zich niet aan deze aanzegverplichting houdt, is hij een aanzegvergoeding verschuldigd die (maximaal) gelijk is aan het loon voor één maand (maandloon dus niet vermeerderd met bijvoorbeeld vakantiebijslag en andere emolumenten). Zie daaromtrent het Besluit (van 11 december 2014) loonbegrip vergoeding aanzegtermijn en transitievergoeding.
Op 13 mei 2015 is over de aanzegverplichting een tweetal uitspraken verschenen. In de uitspraak van de rechtbank Den Haag (ECLI:NL:RBDHA:2015:5372) is bepaald dat werkgever de aanzegvergoeding niet verschuldigd is omdat er (nog) geen aanzegverplichting gold. In die kwestie eindigde de arbeidsovereenkomst van werknemer namelijk op 31 januari 2015. Op grond van artikel XXIId van het Overgangsrecht is de aanzegvergoeding eerst verschuldigd in het geval de arbeidsovereenkomst op of na 1 februari 2015 eindigt. In de andere zaak bepaalde de Rechtbank Noord-Nederland (ECLI:NL:RBNNE:2015:2325) dat werkgever de aanzegvergoeding wel is verschuldigd omdat de arbeidsovereenkomst eindigde per 28 februari 2015 en de werknemer niet op voorhand was geïnformeerd over het feit of de arbeidsovereenkomst al dan niet zou worden voortgezet.
Indien u meer informatie wenst over de WWZ dan kunt u contact opnemen met Mike Timmer (0314 – 37 55 00 of 06 – 39 57 44 14).
Tags: WWZ, aanzegverplichting
Lees verder
23.05.2014 | Mike Timmer - 2 reactie(s)
De komende weken zullen wij u in een reeks van blogs informeren over de voorgenomen wijzigingen in het arbeidsrecht zoals die volgen uit het wetsvoorstel Wet Werk en Zekerheid. Het wetsvoorstel ligt momenteel bij de Eerste Kamer. De verwachting is dat het eerste deel van de wet al per 1 juli a.s. in werking treedt.
In dit blog informeren wij u over de aanzegtermijn.
Om de werknemer tijdig duidelijkheid te geven over de vraag of de tijdelijke arbeidsovereenkomst zal worden voortgezet, is voorgesteld om bij afloop van tijdelijke contracten van zes maanden of langer een aanzegtermijn van één maand in acht te nemen.
Uiterlijk 1 maand voordat de arbeidsovereenkomst afloopt, dient de werkgever de werknemer schriftelijk te informeren over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst, alsmede over de voorwaarden waaronder de arbeidsovereenkomst eventueel wordt voortgezet. Bij niet naleving van deze verplichting is de werkgever aan de werknemer een vergoeding verschuldigd gelijk aan het loon voor (het niet in acht genomen gedeelte van) een maand.
De aanzegplicht geldt niet indien de looptijd van de overeenkomst niet kalendermatig bepaalbaar is, zoals bijvoorbeeld bij de duur van een project (mits de looptijd schriftelijk was overeengekomen). Een aanzegplicht geldt evenmin voor een arbeidsovereenkomst die voor korter dan zes maanden is aangegaan.
De aanzegplicht is niet van toepassing op arbeidsovereenkomsten die eindigen binnen één maand na 1 juli 2014. Voor arbeidsovereenkomsten die reeds voor de inwerkingtreding van de wet tot stand zijn gekomen en eindigen na 1 augustus 2014, geldt de aanzegtermijn al wel.
Wij adviseren werkgevers nadrukkelijk om, vooruitlopend op de wet, te inventariseren welke arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd eindigen na 31 juli 2014. Administreer dit op correcte wijze zodat werknemers tijdig schriftelijk worden geïnformeerd over een mogelijke voortzetting van het dienstverband.
Wilt u meer informatie over het wetsvoorstel en de gevolgen hiervan voor u, dan kunt u contact opnemen met BAX advocaten belastingkundigen.
Tags: Bax, Arbeidsrecht, MikeTimmer, aanzegtermijn
Lees verder
04.02.2013 | Manon Engbers - 1 reactie(s)
Reorganisatie rechtbanken en gerechtshoven
Op 1 januari 2013 is de wet Herziening Gerechtelijke Kaart ingevoerd. Met de nieuwe indeling van gerechterlijk Nederland is er het een en ander veranderd. Bijvoorbeeld bij welke locatie van een gerecht u terecht kunt met een bepaald soort rechtszaak. Of bij welke afdeling van een gerecht u documenten kunt indienen voor de behandeling van uw rechtszaak.
http://www.rechtspraak.nl/Recht-In-Nederland/Rechterlijke-indeling-Nederland/Pages/default.aspx
Bron: www.rechtspraak.nl
Tags: wet, herzieninggerechtelijkekaart
Lees verder
13.12.2012 | Linda Hauwert - 0 reactie(s)
Onderzoek door The World Justice Project gepubliceerd: "Nederlands rechtssysteem in de wereldtop".
Zie: www.rechtspraak.nl
Nederlands rechtssysteem in de wereldtop
Den Haag , 29-11-2012
Het Nederlandse rechtssysteem behoort tot de best functionerende en meest democratische ter wereld. Dit blijkt uit de op 28 oktober verschenen Rule of Law Index, een wereldwijde vergelijking van 97 nationale rechtsstelsels door non-profit organisatie The World Justice Project (WJP). Nederland scoort in de index extra hoog op het functioneren van het civiele recht en de transparantie van de regering. Op beide onderdelen eindigt Nederland als tweede van de 97 rechtsstelsels.
Pluspunten
The World Justice Project neemt jaarlijks een groot aantal landen de maat op een achttal aspecten van de rechtstaat, zoals de afwezigheid van corruptie en het functioneren van het strafrecht. Op alle acht onderdelen van de index scoort Nederland bij de beste vijftien landen. Daarmee doet Nederland het beter dan veel West-Europese en Noord-Amerikaanse landen. Alleen de rechtstaat van de Scandinavische landen werkt iets beter. Pluspunten van Nederland zijn onder meer de duidelijke en effectieve wetten, de goede toegankelijkheid van het recht en de onafhankelijkheid van de rechters.
Tags: Nederlandsrechtssysteemwereldtop
Lees verder
12.11.2012 | Linda Hauwert - 2 reactie(s)
De nieuwe wet incassokosten. Wat betekent het voor u?
Op 1 juli 2012 is de wet Normering buitengerechtelijke incassokosten in werking getreden. Vóór 1 juli 2012 brachten veel incassobureaus naast incassokosten eveneens andere bijkomende kosten zoals administratiekosten en storneringskosten in rekening bij de schuldenaar. Dit is, met de komst van de nieuwe wet, niet meer toegestaan. Wat betekent deze nieuwe wet voor u?
Met de nieuwe wet is de hoogte van de incassokosten vastgelegd. De hoogte van de incassokosten is afhankelijk van het te vorderen factuurbedrag. Er is een vaste staffel opgesteld. Aan de hand van percentages over de hoofdsom worden de incassokosten berekend. Overigens zijn er in de staffel minimum- en maximumbedragen vastgelegd. Minimaal mag er € 40,00 aan incassokosten in rekening worden gebracht bij de schuldenaar en maximaal een bedrag van € 6.775,00. De rechter heeft, in tegenstelling tot voor 1 juli 2012, geen matigingsbevoegdheid ten aanzien van de buitengerechtelijke incassokosten. Dit betekent dat de rechter de hoogte van de incassokosten voortaan niet meer mag verminderen.
Als de oorspronkelijke betalingstermijn is verstreken, moet door de crediteur eerst een kosteloze herinnering aan de debiteur worden verzonden; de zogenaamde ’14-dagen brief’. Incassokosten zijn pas verschuldigd nadat de debiteur in verzuim is en de schuldenaar daaropvolgend een 14-dagenbrief heeft ontvangen, In deze 14-dagenbrief moeten in ieder geval de hoofdsom, de hoogte van de incassokosten en een betalingstermijn van 14 dagen genoemd worden. Worden de incassokosten niet in deze brief genoemd, dan kan er later, in beginsel, geen aanspraak meer op worden gemaakt.
De nieuwe wet maakt een onderscheid tussen consumenten en bedrijven. Van de wet kan niet in het nadeel van de particuliere schuldenaar worden afgeweken. Bedrijven mogen onderling wel afwijkende afspraken maken in bijvoorbeeld de algemene voorwaarden. Zijn er geen afspraken gemaakt dan geldt ook tussen bedrijven de nieuwe wet.
Door de nieuwe wet zijn artikelen opgenomen in de algemene voorwaarden over incassokosten vaak niet meer correct. Het is raadzaam om uw algemene voorwaarden op dit onderdeel te (laten) controleren en waar nodig aan te (laten) passen.
Wilt u meer informatie over de wet en de gevolgen van de wet voor uw onderneming of wilt u de algemene voorwaarden van uw onderneming laten controleren, dan kunt u contact opnemen met BAX advocaten belastingkundigen.
Tags: incassokosten, nieuwewetincassokosten
Lees verder
18.10.2012 | Mike Timmer - 0 reactie(s)
De beslissing was snel genomen. Toen we in 2011 hoorden dat het naastgelegen grotere pand aan de Edisonstraat 86-88 beschikbaar kwam, hoefden we met de vier maatschapsleden niet lang na te denken. We hebben die kans met twee handen aangepakt. De verhuizing levert een vloeroppervlakwinst op van maar liefst 400 m2. Daarmee kunnen we de groeiaspiraties in de regio Gelderland waarmaken en onze dienstverlening verder uitbouwen.
Een goede buur
Vanuit mijn werkkamer in het oude pand kon ik de werkzaamheden aan het nieuwe pand goed volgen. Dat was prettig. Het is immers altijd spannend, zo’n verbouwing. Na werktijd ging ik altijd even kijken om de vorderingen te beoordelen. Het nieuwe onderkomen is grondig aangepakt naar ontwerp van Maas Architecten uit Lochem. Het eindresultaat voldoet in alle opzichten aan de eisen en wensen van deze tijd. Het is modern en functioneel. Met recht een goede plek om te werken.
Nieuwe huisstijl
We hebben er bewust voor gekozen, om gelijktijdig met de verhuizing, onze nieuwe huisstijl te introduceren. Ons imago verdiende een oppepper. Het oude logo had te lang dienst gedaan. De tijden zijn veranderd en daar gaan we natuurlijk in mee. LOGISZ fullservice markteting-reclamebureau uit Doetinchem is verantwoordelijk voor het ontwerp en de uitvoering.
Logo met betekenis
Kijk goed en je ziet het: de letter A in het beeldmerk staat symbool voor de toga met bef. Het benadrukt de waardigheid van ons ambt.
Om het logo een ambitieuze lading te geven, is gekozen voor de steunkleur magenta; deze kleur vertegenwoordigt de basis om ambities waar te maken.
Pay-off: uw rechterhanden
Bij BAX advocaten belastingkundigen laten we ‘de zaak’ niet mislukken. Wij hebben rechterhanden en daarmee kun je elke klus klaren. Zeg nou zelf? Hebt u liever iemand met linkerhanden of met rechterhanden? Bovendien verwijst de pay-off naar ‘werken met recht’. Bij BAX advocaten belastingkundigen werken we op twee rechtsgebieden: fiscaal en juridisch recht. Dat is de meerwaarde van BAX advocaten belastingkundigen.
De toekomst
Ons team is klaar voor de toekomst. We genieten van onze nieuwe ruimtes. Alles staat fris in de verf. Het ruikt naar ‘nieuw’. Kom gauw een keer langs om ons nieuwe kantoor te bekijken. We leiden u graag rond.
Tags: Blog
Lees verder